Publication Cover
Bijdragen
International Journal for Philosophy and Theology
Volume 23, 1962 - Issue 3
2
Views
0
CrossRef citations to date
0
Altmetric
Original Articles

HET ONTSTAAN VAN DE VORMSELCANONES TE TRENTE

I. BESPREKING VAN HET DOSSIER

The Origin of the Tridentine Canons on Confirmation

Pages 246-267 | Published online: 02 Jan 2013

References

  • 1952 . El Problema del Ministro Extraordinario de la Confirmacion Salamanca, 386 blz. Trente wordt er besproken: blz. 181–235. De Verdienste van deze studie ligt niet zozeer in de behandeling van Trente, als wel in een uitgebreid historisch onderzoek naar de bedienaar van het vormsel, vanaf de eerste eeuwen tot heden.—Hier weze ook vermeld dat wij slechts weinig gebruik hebben kunnen maken van de oudere studies van F. CAVALLERA, Le décret du concile de Trente sur les sacrements en général, in Bullet, d. Litt, ecclés. 6 (1914) 361–377, 401–425; 7 (1915) 17–33, 66–88; 9 (1918) 161–181; evenmin als van W. KOCH, Die Anfänge der Firmung im Lichte der Trienter Konzilsverhandlungen, Theol. Quartalschr. 94 (1912) 428–452. Destijds beschikten deze mensen over heel wat minder publikaties en gegevens.
  • 1951 . La definicion del Concilio de Trento sobre la Causalidad de los Sacramentos Madrid, 379 blz. Uit de stof van de zevende sessie (sacram. in het algemeen, doopsel, vormsel) neemt hij het eerste punt, en daaruit de canones over de causaliteit. Het belang van het dispuut over de methode schijnt ITURRIOZ niet helemaal te beseffen. Dit dispuut zullen wij later uitvoerig behandelen. Het kwam er op neer te weten of men nu alleen maar ketterse Stellingen in het algemeen zou veroordelen, ofwel nominatim. Het Steide eveneens de werkwijze van CERVINI in vraag: nl. of men zo maar geëxcerpeerde Stellingen kon veroordelen, en die als uitgangspunt nemen voor de behandeling van een specifiek katholieke houding.
  • In 1563, bij de 23e zitting, zal het probleem van het vormsel, en speciaal het voorrecht van de bisschoppen, nog even ter sprake komen. Dat daarmee geen voorrecht jure divino werd bedoeld, bewijst MOSTAZA afdoende: o.c., blz. 213–235.
  • Concilium Tridentinum ed. Goerresgesellschaft (voortaan geciteerd als CT), V 834, 12. Met „dogmatisch” bedoelt DEL MONTE de materie van de geloofsleer, die men in de documenten van het concilie steeds aangegeven vindt met het woord dogma. De commissies, waar deze stof werd behandeld, stonden haast uitsluitend onder de leiding van CERVINI (kard. S. Croce). DEL MONTE zelf presideerde vooral de commissies, die de kwesties van de concrete kerkelijke reformatio behandelden.
  • 1959 . I Vescovi Italiani al Concilio di Trento Marcellus CERVINI (1501–1555): zijn eerste contact met de H. Stoel (1521) bestond erin Clemens VII te bevrijden van een panische en onoverkomelijke angst voor een nieuwe zondvloed. Paulus III belastte hem met de opvoeding van Alexander Farnese, die in 1534 kardinaal werd. Omstreeks deze tijd beslist hij een kerkelijke loopbaan te volgen. In 1538 krijgt CERVINI het secretariaat van de pauselijke diplomatie. Op 27 augustus 1539 wordt hij bisschop benoemd van Nicastro. In 1541 wordt hij kardinaal en voert de titel S. Croce in Gerusalemme. Na de medewerking aan de voorbereiding van Trente ontving hij zijn benoeming tot tweede legaat. In 1555 wordt hij paus gekozen: Marcellus II. Voor verdere gegevens: G. ALBERIGO, Firenze, blz. 140–144 en 150–151.
  • 1897 . Röm. Quartalschr. , 11 SIRLETO was een bloedverwant van CERVINI. Gedurende de eerste periode van Trente was hij voor CERVINI een grote hulp bij het opsporen van materiaal. Zie CT X 944, 24 en 36. Over hun vertrouwelijke relaties, zie EHSES, in (595.
  • CT X 735: deze SFORZA was in 1534, nauwelijks 16 jaar oud, samen met de veertien-jarige Farnese, kardinaal gecreëerd. Sinds 1537 was hij Camerlengo en had, in deze functie, zijn woordje mee te spreken in de financies van het concilie.
  • CT X 749, 7. SPINA behoorde tot de vijf pauselijke theologen, aan wie goedkeuring moest gevraagd worden voor de vragen die men op het concilie wenste te behandelen. Zie b.v. zijn interventies in de zesde sessie: CT XII 685 en 725–727. Op de vermelde brief van 4 december heeft hij niet geantwoord: hij was ondertussen gestorven.
  • CT X 766, 17: „parte di sacramenti”.
  • Getuige b.v. de brief van Maffei, die destijds fungeerde als eerste secretaris van kard. Farnese: CT X 757, 5.
  • CT X 775–776; FARNESE (1520–1589) was reeds in 1534 kardinaal gecreëerd, en op 12 mei 1535 opgenomen in het heilig college. Begin 1538 kreeg hij de leiding van de staatszaken en had Cervini als eerste secretaris. Zie zijn wonderbare carrière: PASTOR, V, 99 vv.
  • CT X 784, 15.
  • CT X 787, 17.
  • CT I 604, 7: MERKLE beschrijft MASSARELLI'S leven uitvoerig in CT I blz. LXVIII-CXX.
  • 1903 . Monumente Jaii CT I 458, 39. Over de werking van deze conciliaire commissies schreef CI. LEJAY S.J., omstreeks februari of maart 1546, een lange brief aan Ignatius van Loyola: cfr., Madrid, blz. 302–305.
  • 1948 . De Captivitate Babylonica: CT V 838, 22. Deze zin opent het hoofdstuk over het vormsel in Luthers zie D. Martin Luthers Werke, 6. Band, Weimar, 1888, blz. 549–550. Men notere dat LUTHER de handoplegging niet verwerpt. Kort samengevat luidt zijn argument: de handoplegging is slechts een van de vele gebaren die Christus en de Apostelen stelden. Volgens de redenering van de katholieken zou de prediking met veel meer recht sacrament heten. Ik ontken dat men de sacramenten uit de schrift zou kunnen be- wijzen. Wij hebben het vormsel zelf uitgedacht om de taak van de bisschoppen in ere te houden. Het vormsel is geen sacrament want er bestaat geen goddelijke belofte daaromtrent, en het bewerkt geen heil. De handoplegging is een kerkelijke ritus of een sacramentele ceremonie. Dit laatste vertaalt Th. MURNER als „eine sakramentierliche Zeremonie”: in M. Luther, Schriften des Jahres 1520, München, blz. 224.
  • Apologia Confessionis Terecht verbetert EHSES: „Immo in”; CT V 838, voetnoot 6.
  • CT V 838, 25. Deze belijdenis was grotendeels het werk van MELANCHTON. Bemerk dat de opsteller van de tweede dwaling een passus uit de oorspronkelijke tekst (zie cursivering in volgend citaat) wegliet: „Confirmatio et Extrema Unctio sunt ritus accepti a Patribus, quos ne Ecclesia quidem tanquam necessarios ad salutem requirit, quia non habent mandatum Dei.” Zie: Confessio fidei exhibita Invictiss. Imp. Carolo V. Caesari Aug. in Comicijs Augustae, anno MDXXX, Wittenberg, blz. 121–122.
  • „Otiosa caeremonia”: met deze term geven de Reformatoren aan dat er geen genade wordt bewerkt. De werkdadige sacramenten daarentegen noemen zij „negotiosa”.
  • De Signis CT V 838, 30. Ibid. voetnoot 7 zegt EHSES dat deze passus niet voorkomt in de uitgave waarover hij beschikte (nl. die van 1522), evenmin als een hoofdstuk over het vormsel. Hij conjectureert dat wellicht het hoofdstuk wordt bedoeld, waar Melanchton haast letterlijk de eerste zin van De Captivitate Babylonica citeert. In feite menen wij dat de tekst van Trente eerder teruggaat op de Loci Communes, zoals trouwens uitdrukkelijk aangegeven wordt. In de uitgave van 1535 b.v. staat volgende zin bij het einde van het hoofdstuk De sacramentorum numero: „Sed confirmatio magnopere probanda esset, si usurparetur ad hoc ut examinaretur juventus et fidem propriam profiteretur”: zie Loci Communes theologici recens collecti et recogniti a Philippo Melanthone, Wittenberg, 1535 (uitgave zonder paginering). De recente Studienausgabe van Melanchtons Werke, door STUPPERICH uitgegeven (Gütersloh, 1953), verwerkt de twee uitgaven van 1521 en 1559. Uit de uitgave van 1535 worden in voetnoot slechts de „theologisch wichtige Aenderungen gegeven. Ons citaat komt daar niet voor.
  • CT V 838, 34. Het libellus reformations werd opgesteld door P. MEDMAN en Ph. MELANCHTON. De afvallige aartsbisschop van Keulen, Hermann VON WIED, presenteerde het geschrift op 25 juli 1543 aan de inwoners van zijn stad. De katholieke reactie hierop werd vastgelegd door J. GROPPER in zijn Antididagma (1544).
  • Zie b.v. CT X 787, voetnoot 3, waar de bisschop van Sorano als argument gebruikt: „legatos decreto de contumacia non obstante multis concessisse, ut abirent”. Daartegenover de brief van de legaten, CT X 798, 16: „Noi la (nl. de toelating om weg te gaan) neghiamo a tutti, scusandoci con la prohibitione penale fatta in la sessione”. In feite zullen er voor de sessie van 3 maart 51 bisschoppen aanwezig zijn, tegenover 45 voor de sessie over de justificatie: cfr. CT V 818 en 1005.
  • CT V 844, 41. In het laatste punt vraagt CERVINI uitdrukkelijk dat zij de uiteenlopende richtingen der theologische Scholen niet ter sprake zouden brengen. Na de triestige ervaring met de justificatie begrijpt men deze vermaning van Cervini!
  • CT V 847, 35.
  • CT V 856, 9.
  • 1952 . CT I 460, 36. Achtentwintig van deze theologen komen uit de bedelorden, van wie dan nog de helft uit franciskaanse takken, tegenover slechts vijf Dominikanen. De franciskaanse richting, die sinds A. VAN HALES en BONAVENTURA steeds de instelling van de sacramenten begreep als een feitelijk vastleggen van forma en materia door Christus, zal in onze sessie inderdaad deze vraag opwerpen. Voor de houding der franciskaanse richting t.o.v. de institutie, zie de uitvoerige bibliografie bij H. SCHILLEBEECKX, De sacramentele heilseconomie, Antwerpen, blz. XXXV-XXXVI.
  • CT V 846, 30.
  • CT V 851, 19.
  • CT V 854, 12.
  • CT V 856, 27.
  • CT V 859, 5.
  • CT V 860, 21.
  • CT V 860, 24.
  • CT V 862, 13.
  • Corpus Juris canonici CT V 845, 34. De tekst van de decretaliën (zie FRIEDBERG, X lib. 1, 15, § 7) bevat geen spoor van veroordeling. Het is een brief van Innocentius III aan een primaat van de Griekse kerk (1204) over het bisschoppelijk voorrecht om het vormsel toe te dienen.
  • Decretum pro Armenis CT V 847, 30. Voor het cfr. Mansi 31, 1054. Voor het Decretum Gratianum cfr. FRIDBERG, De consecr., dist. V, cap. 1–9. EHSES vermeldt de 48e canon van Laodicea: CT V 847, voetnoot 8.
  • Decretales pseudo-isidorianae Het is de 66e brief van Leo aan de Germaanse bisschoppen: cfr. P. HINSCHIUS, blz. 628. Er is echter alleen sprake over een verbod aan de priesters om het vormsel toe te dienen.
  • Hinschius , P. o.c., blz. 60–64.
  • P.G. 32, 67–218. Vooral kol. 135.
  • CT V 849, 17.
  • CT V 849, 37.
  • De geloofsbelijdenis die in 1208 werd opgelegd aan Durandus de Osca, zegt inderdaad: „Wij belijden dat het vormsel, door de bisschop toegediend, d.w.z. de handoplegging, heilig is en met eerbied moet worden ontvangen.” Cfr. P.L. 215, 1510.
  • CT V 850, 28.
  • Decretum Gratianum CT V 851, 2. Het concilie van Orléans (1022) was gericht tegen de ketters van die stad. Onder invloed van manicheïstische Stellingen en leermeesters negeerde men iedere vorm van sacramentaliteit. Meaux (845) spreekt terloops over het voorrecht der bisschoppen om te vormen: cfr. Mansi, 14, 828. Wij veronderstellen dat CAPORELLA slechts cap. 6 en 7 van het onder de ogen had: deze capita bevatten precies de twee concilieteksten: cfr. FRIEDBERG, De consecr., dist. V.
  • Kerkelijke Hierarchie CT V 851, 43. Met de verwijzing naar Dionysius' Vierde hoofdstuk van de (zie P.G. 3, 471–500) bedoelt OLEASTRO wellicht de elfde paragraaf van de contemplano (ibid., 483): „Wie door het sacrament van de wedergeboorte is ingewijd, ontvangt door die voltooiende zalving de instorting van de goddelijke geest onder de sacramentele verschijning van Symbolen.”
  • CT V 853, 29. Zie P.L. 23, 163–164, waar Hiëronymus het vormsel bewijst vanuit de Handelingen en vanuit de consensus universalis in het kerkelijk gebruik.
  • CT V 855, 21.
  • Cfr. FRIEDBERG, de consecr., dist. V. cap. 1–9.
  • 1957 . Geschichte des Konzils von Trient Freiburg, 2. Band, 326.
  • CT V 847, 5. CASTELLO gaat uit van de veronderstelling dat de instelling van alle sacramenten kan worden bewezen uit het evangelie. Voor de tekst uit Melchiades, zie P. HINCHIUS, o.c., blz. 242–247. Ibid, op blz. 245 een tekst die ook in het Decretum Gratianum, de consecr., dist. V, cap. 2 en 3 voorkomt.
  • S. Theol. III, q. 72, art. 1 ad 1 Cfr., waar I Kor. 4, 1 wordt vermeld, waar het onderscheid „instituit promittendo, non exhibendo” en waar VERONA'S argument ex absurdo „de kerk kan geen sacramenten instellen” voorkomt.
  • CT V 852–853.
  • CT V 856, 17.
  • CT V 855, 22.
  • CT V 860, 26.
  • CT V 849, 37.
  • CT V 850, 16.
  • CT V 860, 22.
  • CT V 862, 13.
  • CT V 849, 17.
  • CT V 850, 29.
  • Hoe komt deze franciskaan hier terecht? Zeker niet uit sympathie voor de andere richting, dat zal bij de Vierde dwaling duidelijk worden. Misschien juist in functie van die Vierde, waar hij alles op alles zal moeten zetten, zodat hij in dit secundair geschil misschien best kon toegeven? Of zou er een diplomatieke lijn der franciskanen lopen vanuit de Stelling der veroordelaars (de Fransman Du MANS), over een aarzelende positie (de Fransman Du CONSEIL), naar een categorische weigering (de Spanjaard VEGA)? Dit alles zijn slechts gissingen.
  • De sacramentele vroomselvrucht CT V 845, 36. De acta geven geen verdere verwijzingen. Terloops weze opgemerkt dat, bij ons weten, de vermelde kerkvaders nog niet werden onderzocht op het stuk van vormselpassages. P. F. BONTE O.P., Leuven, 1952–1954 (pro manuscripto) heeft dit werk ingezet voor het vormseleffect.
  • CT V 846, 31.
  • CT V 849, 1: zie hoger bij voetnoten 36–39.
  • Decretam Gratianum CT V 851, 3. Voor de tekst uit het zie voetnoot 36. De brief van Innocentius is te vinden in P. HINSCHIUS, o.c., blz. 528: paragraaf III handelt uitsluitend over het voorrecht der bisschoppen.
  • CT V 853, 30.
  • CT V 855, 42.
  • CT V 858, 15.
  • Men bedenke dat slechts zes op de negentien uitspraken zieh uitdrukkelijk aan deze poging waagden.
  • 1959 . Formula Concordiae Buiten Cervini, Seripando, enkele Venetianen en jezuïeten zijn er zo goed als geen mensen te Trente, die de reformatorische Stellingen van naderbij hadden bekeken. Het is trouwens vreemd dat de van Leipzig (1539) door de hervormer M. BUTZER en de katholieke voorvechter G. WITZEL samengesteld, in onze vormseldebatten niet wordt vernoemd, hoewel zij te Trente in omloop was onder de titel Dogmata proposita in concilio Tridentino (cfr. CT XII 259–271, met een tekst over het vormsel blz. 265). Voor de opvatting van Melanchton en de andere reformatoren raadplege men het werk Confirmatio, Forschungen zur Geschichte und Praxis der Konfirmation, hrsg. von Kurt FROR, München, Evang. Presseverband, 202 blz. Over Butzer, cfr. G. J. VAN DE POLL, Martin Bucer's Liturgical Ideas, Assen, Van Gorcum's Theol. Bibl., 1954, 179 blz. Over de mentaliteit der Tridentijnse concilievaders ten opzichte van het reformatorische Anliegen, zie een belangrijk artikel van E. STAKEMEIER, Trienter Lehrentscheidungen und reformatorische Anliegen, in: Das Weltkonzil von Trient (I, blz. 77–116), een verzamelwerk uitgegeven door G. SCHREIBER.
  • CT V 850, 16.
  • CT V 851, 25.
  • CT V 853, 31.
  • CT V 856, 29.
  • CT V 860, 22.
  • CT V 860, 27.
  • CT V 862, 14.
  • CT V 849, 37.
  • CT V 851, 4.
  • CT V 845, 36. EHSES (ibid., voetnoot 18) meent dat het niet gaat over Flavianus, bisschop van Konstantinopel (446–449) en bekamper van Eutyches. Hij vermoedt dat hier Fabianus wordt bedoeld, en wel zijn brief aan de bisschoppen van het Oosten. Cfr. P. HINSCHIUS, o.c., blz. 160.
  • CT V 846, 31.
  • CT V 847, 32.
  • CT V 849, 1.
  • CT V 849, 17.
  • CT V 850, 28.
  • Cap. Marius CT V 855, 23. is een verwijzing naar het Decretum Gratianum, cfr. FRIEDBERG, de consecr., dist. V, c. 4.
  • CT V 845, 7.
  • Cfr. FRIEDBERG, de consecr., dist. V, c. 4: daar wordt het vormsel exclusief aan de bisschoppen voorbehouden, en wel op straffe van ongeldigheid.
  • X lib. I. 4. 4. de consuetud.; Cfr. FRIEDBERG, het betreff een passage uit een brief van Innocentius III aan de vicaris van Konstantinopel in 1199. Daarin Staat een uitdrukkelijk verbod aan alle Latijnse priesters om te vormen. Nochtans voorziet Innocentius even duidelijk dat „de wet niet meer bestaat als er gevaar is of in geval van nood”. M.a.w. dan mag het wel. Maar in gewone omstandigheden is het veiliger (tutius) dat zij niet vormen.
  • X lib. I. 15. Cfr. FRIEDBERG, § 7; of Dz. 419. Wij vermoeden echter dat een studie van de context, waarin deze passage thuis hoort, ernstige nuances voor de interpretatie zou opleveren.
  • „Ad Evagrium” P.L. 22, 1192–1195. Met EHSES (CT V 845 voetnoot) corrigeren wij een vermoedelijke schrijffout: wij lezen dus niet maar wel „Ad Evangelum”.
  • P.L. 23, 150–166. Daarin nr. 9: „Ik geef toe, zegt Hiëronymus, dat in de romeinse kerk een gewoonte bestaat om de bisschoppen naar verafgelegen streken te laten gaan en daar het vormsel toe te dienen. Elders gebeurt dat ook. Maar overal is het ad honorem potius sacerdotii quam ad legem necessitatis. Anders, indien de H. Geest alleen op het gebed van de bisschop zou nederdalen, zouden de mensen in dorpjes en kleine vestingen, of in afgelegen plaatsen te beklagen zijn. Zij zouden door priesters en diakens gedoopt worden, en dan sterven voor de bisschop hen bezoekt.”
  • FRIEDBERG, cap. Pervenit, 95 dist. Na een vroeger verbod. geeft Gregorius nu aan gewone priesters de toelating (concedimus) om, waar er geen bisschoppen zijn, zelf te vormen.
  • Quaestiones in IV Sententiarum, De sacr. confirm, a. 3. Cfr. Adrianus' Volgens Adrianus gaf Gregorius toelating voor een sacramentale en niet voor een sacrament.
  • „Ordinarius minister” Volgens deze tekst van de acta zou Du MANS het van Florence verkeerd begrepen hebben. Wat wel enigszins te betwij feien vait.
  • Pervenit CT V 855, 22. BOSMEDIANUS steunt op (zienoot 94) en Quanto (zienoot 90). Hij vernoemt, echter zonder verwijzing, een tekst waar Gregorius het exclusief voorrecht zou verdedigen: volgens EHSES (CT V 855, voetnoot 4) zou P.L. 77, 796; volgens MOSTAZA echter (o.c., blz. 185) zou P.L. 77, 677 bedoeld worden.
  • CT V 849, 18.
  • Conciliorum Collectio Regia Maxima CT V 849, 38. G. A REGIBUS beroept zich ook op de 20e canon van Toledo. EHSES (CT V 849 noot 6) kent geen enkel concilie van Toledo met soortgelijke canon. Wij vermoeden echter dat bedoelde canon staat in HARDUINUS, I, 992 (of Mansi 3, 1002). Daarin: statutum vero est, diaconum non chrismare, sed presbyterum, absente episcopo; praesente vero, si ab ipso fuerit praeeeptum.
  • CT V 851, 4: quia Pontifex habet plenitudinem potestatis, et cum dispensat, non facit sacerdos sua auetoritate, sed tamquam delegatus.
  • CT V 851, 25.
  • CT V 854, 39.
  • 1920 . CT V 855, 43. VEGA brengt een klare formulering van zijn positie: „in het Vierde,…, kan worden veroordeeld dat een priester op eigen gezag zou kunnen vormen; maar op gezag van de paus zou hij het kunnen. Dit is de opinie van Alexander van Hales, van kard. Torquemada, Gregorius, Panormitanus; en het concilie van Florence schijnt het ook zo te zien, waar het zegt: de gewone bedienaar van dit sacrament is de bisschop”. Voor A. van HALES zie Summa Theol., IV, qu. 9, membr. 5, art. 1, in de uitgave van Keulen (1622) blz. 214. Voor TORQUEMADA, zie Commentar, in Decr. Gratiani, Venetië (1578), fol. 367–368. Torquemada steunt, zoals de middeleeuwers hem hadden voorgedaan, op een dubbel argument: 1° het staat vast dat de H. Stoel het heeft toegestaan, 2° het is gevaarlijk (non tutum) te beweren dat de kerk hierin zou gefaald hebben. Cfr. MOSTAZA, o.c., blz. 81. Over dit probleem ten tijde der Scholastiek, zie F. GILLMANN, Zur Lehre der Scholastik vom Spender der Firmung und des Weihesakraments, Paderborn, 235 blz.
  • CT V 860, 22.
  • CT V 860, 37.
  • CT V 846, 31.
  • CT V 856, 29.
  • CT V 860, 29.
  • CT V 847, 32 verwijst naar Florence en naar de consecr., dist. V. van het Decretum Grat.
  • CT V 849, 2 verwijst naar Innocentius (zie voetnoot 36) en Eusebius (zie voetnoot 66).
  • CT V 850, 16.
  • CT V 850, 29.
  • CT V 853, 17.
  • CT V 853, 21.
  • CT V 859, 8.
  • CT V 858, 20.
  • CT V 862, 4.
  • CT V 862, 14.
  • CT V 846, 3: „iets dat in Frankrijk gebeurt bij de tonsuur der clerici; want zij worden zonder onderscheid (indistincti) gevormd, terwijl het toch waarschijnlijk is dat enkelen reeds vroeger werden gevormd”. Du MANS geeft geen argumenten tegen de iteratio; hoogst waarschijnlijk steunde hij hiervoor op het merkteken.
  • CT V 850, 29.
  • CT V 857, 1: hij formuleert de dwaling zo: „degenen die zeggen dat de olie van het vormsel (oleum chrismatis) een olie ten heil is (oleum salutis), negeren Christus”. Deze Stelling is b.v. bij Butzer te vinden. Zie G. J. VAN DE POLL, o.c., blz. 137, waar Butzer wordt geciteerd: „Het gebruik van olie en de zalving worden afgeraden, daar het licht tot superstitie zou leiden”.
  • CT V 857, 9.
  • Summa sententiarum suprascriptorum theologorum circa praefatos articulos de sacramentis in genere, de baptismo, et de confirmatione. CT V 862–868 onder de titel:
  • CT I 608, 11.
  • CT V 865.
  • CT V 866.
  • „minister Ordinarius” Bij elk van de Stellingen wordt een kort resumé gegeven van de argumenten der theologen. Voor dit artikel komt eerst een overzicht van argumenten die de correctie willen staven. Dan beschrijft men de radikale Stelling als volgt: „Maar de overigen zijn van mening dat het zonder meer te veroordelen is, omdat, in het geval waar een eenvoudig priester na een getroffen regeling (dispensatus) toch vormt, hij dat niet doet uit eigen macht, maar gedelegeerd (non sua, sed delegata sibi potestate)”. Dus „zonder meer veroordelen”, en „gevallen waar een eenvoudig priester…vormt” kunnen volgens hen samengaan. Dit is belangrijk wanneer wij de betekenis willen omschrijven van de term solus episcopus. Hij betekent zeker niet het absolute en exclusieve voorrecht van de bisschop, maar wel dat daardoor een ketterij wordt veroordeeld die zou beweren dat elke priester eigenmachtig zou kunnen vormen. Het onderscheid is enigszins subtiel. Wij zouden het ook zo kunnen uitdrukken: het gaat hier niet om een distinctie tussen de facto posse en non posse, maar wel om een distinctie tussen propria potestate en potestate delegata (en deze twee laatste termen worden door de radikalen ook aanvaard als respectievelijke verklaring voor het toedienen van het vormsel door een bisschop enerzijds, door een gewoon priester anderzijds).
  • 1953 . In CT V 868, voetnoot 1, vermeldt EHSES dat codex 16, fol. 366r een lijst artikelen bevat, die Massarelli had opgetekend als behorende tot de Vierde categorie. Daaruit werden slechts enkele opgenomen in de summa, en wel de artikels die aangestreept waren in de marge. Over het vormsel bleef één, niet aangestreept, artikel achterwege: „Het vormsel van de clerici, zoals het in Frankrijk altijd gebeurt wanneer zij de tonsuur ontvangen, is volgens de theologen te veroordelen, omdat het waarschijnlijk is dat sommigen dan reeds gevormd zijn.” Waarom werd dit artikel niet opgenomen? Blijkbaar hoeven wij de reden niet te zoeken in het feit dat slechts één theoloog (Du MANS) het had voorgesteld. Anders zou ook het eerste (een voorstel van MONTECALVO) niet zijn opgenomen, en a fortiori het tweede, waarvan uit de acta niet eens te achterhalen is wie het voorstelde. Wellicht moeten wij bedenken dat het concilie slechts universeel kerkelijke problemen wenste te behandelen. Cfr. P. FRANSEN, Réflexions sur l'Anathème au Concile de Trente, in Ephem. Lovan. 29 (blz. 662: „On distinguait parmi les lois ecclésiastiques celles qui étaient universelles, et celles qui étaient locales.” Deze Stelling wordt trouwens bevestigd door de briefwisseling der legaten: op 7 februari 1547 schreef DE VEGA hierover vanuit Rome aan Karel V: „El card. S. Cruz screvio al papa agora postremamente segun me ha avisado persona que vio leer su carta, que en Alemania se havio concilio nacional y que segun estava enfermo el cuerpo de la christiandad y havia mucho que curar en el, le parescia que seria mejor que cada provincia curase su miembro y que S. Sd. en tal caso embiase un legado a el.” (CT XI 98). De brief van CERVINI waarop VEGA alludeert is waarschijnlijk die van 26 januari 1547 aan MAFFEI: zie CT X 802.
  • CT I 125, 11 en CT V 869, 4–8.
  • CT X 809, 36. Eveneens CT I 129, 24.
  • CT I 611, 35: „an judicium theologorum sit Sanum”, en „Patres igitur dicant an theologi perperam an bene senserint”.
  • CT I 620, 2: in deze tekst van latere datum, nl. 28 februari 1547, verklaart CERVINI waarom zijn voorstel over Konstanz niet doorging. Uit de acta is niet op te maken op welke dag CERVINI dit voorstel had gedaan. Daar wij echter vanaf de eerste vergaderingen reacties horen tegen Konstanz, plaatsen wij CERVINI'S voorstel in de openingsvergadering.
  • Exsurge CT V 896, 35. Hier wordt dus de veroordeling tegen Wiclef en Huss (1414–1418) als model geprezen. Trouwens, de bulle (1520), tegen LUTHER gericht, was in dezelfde stijl: men excerpeerde een aantal ketterse Stellingen en sloeg die met de banvloek.
  • CT V 936, 1: PELARGUS schijnt het vormsel dus te beschouwen als sacrament der volwassenheid.
  • CT V 936, 27.
  • Het votum van SERIPANDO (CT V 966–967) werd heel wat uitvoeriger opgetekend dan dat van de andere prelaten. In CT XII 747–760 wordt het oorspronkelijk votum gepubliceerd. Aldaar, 760, 8, de tekst over Augustinus.
  • CT V 903, 32: „cum episcopus non sit ex institutione divina solus minister confirmationis, aliter Gregorius non potuisset super eo dispensare”.
  • CT V 967, 4: „de paus bezit de volheid der macht, en dus kan hij iets dat aan hogere graden (superiores ordines) toekomt, toch ook aan lagere toevertrouwen. En wat Gregorius betreft, kan ik mij niet overtuigen dat hij, om schandaal te voorkomen, iets zou toestaan dat hij niet kan toestaan”.
  • CT V 922, 41. Maar MOSTAZA, o.c., blz. 194 heeft, zonder enige toelichting, de tekst van de acta gewijzigd. Daar Staat: „De confirmatione quarti placet notatio, quia Pontifex potest dispensare cum simplici presbytero, cum Christus miserit Apostolos, ut ungerent etc., id est extremara unctionem, quae tamen confertur a simplici sacerdote; ergo non obstat Act. 8, 14, quod Apostoli miserint Petrum et Johannem. Ergo episcopi soli illud possunt”. Deze Iaatste zin geeft MOSTAZA als volgt: „Ergo episcopi soli illud non possunt”. De verandering mag dan al in de lijn van de context liggen, toch volstaat dit o.i. niet om concilieverslagen eigenhandig te wijzigen. Te meer daar de overigens scherpzinnige uitgever EHSES hier geen correctie voorstelt.
  • CT V 922, 30.
  • CT V 933, 35.
  • CT V 924, 6.
  • CT V 930, 37.
  • SALAZAR (CT V 927, 7) beoordeelt de toelating die Gregorius gaf als volgt: „non fuit permissio, sed dissimulatio propter scandalum”.
  • SEVEROLI (CT I 131, 31) spreekt over „non parvae dissensiones”.
  • CT V 930, 18.
  • CT V 928, 5.
  • CT V 924, 25.
  • CT V 912, 22. Men begrijpt zijn formule wellicht beter als men even zijn opvatting over het vormsel naleest: zie CT V 910, 24.
  • CT V 936, 20. Eigenlijk kan LUCIANUS bij de eerste groep worden gerekend, want hij voegt nog dit bij zijn voorstel: „niet alleen de bisschoppen, maar ook de priesters kunnen vormen, vooral na een regeling met de paus”.
  • CT V 961, 35.
  • Men zal zich herinneren dat geen enkel vormselartikel in de derde reeks was opgenomen. Dat was de reeks met de artikelen die volgens de theologen maar liefst niet moesten worden veroordeeld.
  • CT V 896, 30.
  • CT V 922, 14.
  • CT V 925, 11.
  • CT V 935, 25: dit mag een bevestiging meer zijn voor het feit dat Trente slechts aandacht had voor problemen die uit de Reformatie voortkwamen.
  • CT V 971–972.
  • CT V 972, 10.
  • CT V 972, 41.
  • CT I 616, 21, 32 en 36; en 619, 36.
  • CT X 829, 8: „er blijft slechts weinig te doen in dit decreet (over de residence), zoals trouwens in het andere over de sacramenten, zodat wij menen, met Gods hulp, rustig de sessie op de vastgestelde datum te kunnen afhandelen.”
  • CT V 985, 35.
  • „dat de bisschop niet de entge bedienaar is” De eerste canon heeft als inhoud: het eerste en derde nummer van de eerste reeks. De tweede bevat één van de toevoegingen: nl. die waarvan in de acta niet te achterhalen is wie ze voorstelde. De derde geeft slechts een gedeelte van het vroegere artikel uit de tweede reeks. De woorden ontbreken. Vreemd is ook de weglating van de eerste toevoeging: „wie zegt dat de olie van het vormsel…enz.”, terwijl wij toch weten dat de artikels, die niet in canones waren omgewerkt, werden vermeld op de copieën van de Patres.
  • CT I 620, 3. Het woordje „enz.” schijnt eens te meer de voorliefde van MASSARELLI te genieten!
  • CT V 989, 4.
  • Epilogus CT II, 393, 21. Laur. PRATANUS, afkomstig uit de Streek van Doornik, was secretarte van MADRUZZO, de kardinaal van Trente. Hij schreef een, het enige diarium van keizerlljke zijde in deze periode. Over de zevende sessie schreef hij nuchter: „nudi canones…excussi et promulgati sunt” (CT II 392, 32). Zijn waardering voor „de grootste nauwkeurigheid” zal dus zeker geen overdrijving zijn.—Voor het getuigenis van SEVEROLI, zie CT I 136, 1.
  • CT V 987, 13: „men zou het zo moeten uitdrukken: indien iemand zegt dat het (vormen) niet kan gebeuren zonder het doopsel onrecht aan te doen”.
  • CT V 987, 1.
  • CT V 987, 47.
  • CT V 988, 26.
  • CT V 990–991.
  • I Vescovi Italiani al Concilio di Trento CT V 993, 13. G. ALBERIGO, blz. 448–449, brengt deze beslissing in direct verband met de theologische onbekwaamheid der bisschoppen, die de meningsverschillen niet konden oplossen, en dus maar liever de canon van een vroeger concilie overnamen.

Reprints and Corporate Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

To request a reprint or corporate permissions for this article, please click on the relevant link below:

Academic Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

Obtain permissions instantly via Rightslink by clicking on the button below:

If you are unable to obtain permissions via Rightslink, please complete and submit this Permissions form. For more information, please visit our Permissions help page.