Publication Cover
Bijdragen
International Journal for Philosophy and Theology
Volume 33, 1972 - Issue 4
5
Views
0
CrossRef citations to date
0
Altmetric
Original Articles

ḤĀSÎD: GUNSTGENOOT

EEN VERWAARLOOSDE ERFENIS VAN DE STATENVERTALING

Ḥāsîd: Gunstgenoot (Beloved) A neglected Legacy from the Dutch Staten Version

Pages 417-435 | Published online: 02 Jan 2013

References

  • Koehler , L. and Baumgartner , W. 1967 . Hebräisches und Aramäisches Wörterbuch zum A.T. 324 3e dr. door W. BAUMGARTNER, B. HARTMANN en E. KUTSCHER, I
  • Gesenius , G. Thesaurus philologicus criticus linguae Hebraeae et Chaldaeae V.T. I, 18352. W. GESENIUS en F. BUHL, Hebräisches und aramäisches Handwörterbuch über das A.T., 191217. E. KÖNIG, Hebräisches und aramäisches Wörterbuch zum A.T., 1910.
  • Brown , F. , Driver , S. R. and Briggs , C. H. 1906 . A Hebrew and English Lexicon of the O.T., based on the Lexicon of W. Gesenius p. 339.
  • Alle teksten op twee na: Jer. 3,12; Ps. 145,17.
  • Zorell , F. 1941 . Lexicon Hebraicum et Aramaicum V.T. p. 257.
  • Dt. 33,8; 1 Sam. 2,9; 2 Sam. 22,26 (= Ps. 18,26); Mich. 7,2; Spr. 2,8; 2 Kron. 6,41.
  • Hupfeld , H. Die Psalmen 18672, I, pp. 125–127.—Het is nog steeds de moeite waard dit betoog te lezen ook al zal men niet meer geneigd zijn de passieve betekenis als de oudste te beschouwen.
  • Delitzsch , Fr. Die Psalmen (BKAT), 18945, p. 86.
  • 1929 . A Critical and Exegetical Commentary on the Book of Psalms Bij wijze van steekproef: CH. BRIGGS, (ICC), 1906/7. H. GUNKEL, Die Psalmen (GHAT), M. BUTTEN- WIESER, The Psalms, 1938. S. MOWINCKEL, The Psalms in Israel's Worship (herziene vertaling van Offersang og Sangoffer, 1951),1962, I, p. 8. A. WEISER, Die Psalmen (ATD), 19554. H.-J. KRAUS, Psalmen (BK), 1961, I, p. 95, zie evenwel II, p. 622. M. DAHOOD, Psalms I-III (Anchor Bible), 1965–1970.
  • Ridderbos , J. 1962 . De Psalmen 39 (COT), I, 1955, N. H. RIDDERBOS, De Psalmen (korte Verklaring), I, p. 63.
  • Van der Ploeg , J. 1971 . Psalmen 49 (BOT), I
  • Van Uchelen , N. 1971 . Psalmen (De Prediking van het O.T.), I, pp. 29,210.
  • Hauck , F. Vgl. ThWNT, V, pp. 488–491.
  • Spr. 2,8: εủλαβoúμενoς; Jer. 3,12: ἐλεήμων; Mich. 7,2: εủσεβής.
  • Ps. 89,20; 2 Kron. 6,41.
  • 1873 . Hagiographa chaldaice Psalmteksten geciteert naar P. DE LAGARDE,; 1 Sam. 2,9 naar A. SPERBER, The Bible in Aramaic, II. The Former Prophets according to Targum Jonathan, 1959, p. 97.
  • Lewis , C. and Short , C. 1958 . A Latin Dictionary 1625 Vgl.—Het participium passivi gaat trouwens terug op een adiectivum verbale dat zowel aktieve als passieve betekenis kon hebben, vgl. de zegwijze homo potus: A. ERNHOUT, Morphologie historique du latin, 1953, pp. 219vv.
  • 1840 . Die Bibel, oder die ganze Heilige Schrift alten und neuen Testaments nach der deutschen Uebersetzung D. Martin Luther's Alleen in Mich. 7,2 met „fromm”: Hildburghausen
  • Andere woorden: godly (Ps. 4,4; 12,2; 32,6; 43,1), holy (Dt. 33,8; Ps. 16,10; 86,2), merciful (2 Sam. 22,26 = Ps. 18,26), good (Mich. 7,2).
  • 1907 . The Interlinear Bible. 773 The Authorised Version and the Revised Version together with the marginal Notes of both Versions and central References
  • ḥāsîd 22 maal op een totaal van 30 plaatsen waar een eigenschap van de mens is: Dt. 33,8; 1 Sam. 2.9; Ps. 4,4; 30,5; 31,24; 37,28; 50,5;’ 52,11; 79,2; 85,9; 86,2; 97,10; 116,15; 132, 9.16; 145,10; 148,14; 149, 1.5.9; Spr. 2,8; 2 Kron. 6,41.
  • Ps. 16,10; 32,6; 89,20.
  • 2 Sam. 22,26 = Ps. 18,26; Mich. 7,2; Ps. 12,2; 43,1.
  • 1777 . Etymologicum teutonicas linguae dictionarium teutonico-latinum Oudere Nederlandse bijbelvertalingen hebben de SV niet ten voorbeeld gestaan in de keuze van „gunstgenoot”. Het woordenboek der Nederlandsche Taal van M. DE VRIES en L. TE WINKEL maakt voor ons woord onderscheid tussen „bijbeltaal” en „vrijer gebruik” en citeert, behalve de SV, voor beide kategorieën uitsluitend auteurs vanaf de SV (V, 1299). Het Middelnederlandsch Woordenboek van E. VERWIJS en J. VERDAM vermeldt ons woord niet (II,2065v), terwijl het toch de voorafgaande bijbelvertalingen in zijn onderzoek betrokken heeft. Het woord ontbreekt eveneens in Cornelius D. KILIAEN, curante Gerardo Hasselto, Traiecti Batavorum, (ope et Consilio D. van der Mark).
  • Slechts in Est. 2,9.17.
  • Volkomene Nedertandsche Concordance ofte Woord-Register des Ouden Testaments Bovendien van beide woorden éénmaal het adjectief, vgl. A. TROMMIUS, II, 1691, Hebreeusch Register, p. 43; vgl. I, 1685, Hebreeusch Register, p. 32. De overige gekozen termen zijn: barmherticheyt, genade, goetdadicheyt.
  • Ps. 86,2: godvrezend; Ps. 132,16; 149,1.5: vromen.
  • Ps. 16,10; 89,20.
  • Dt. 33,8: gunsteling; 1 Sam. 2,9: gunstgenoten.
  • Dt. 33,8: gunsteling.
  • „Dem Mann (e) deiner Huld”. BHK3 leest le⊐îš ḥasdekā.
  • Dt. 33,8: him whom thou lovest; Ps. 4,4: one that he favoureth; 16,10: beloved.
  • „Holdmütig” in 2 Sam. 22,26 = Ps. 18,26; Mich. 7,2. Deze variant kan gekozen zijn om meer de gezindheid (-mütig) van „hold” uit te drukken of om metrische redenen.
  • 1962 . Zur Verdeutschung der Preisungen. 6 Beilage zu „Die Schriftwerke” verdeutscht von MARTIN BUBER
  • 1935–1937 . Die Heilige Schrift neu ins Deutsche übertragen.
  • (qǎtil Noch bij de volgens hem van de perfectumstam afgeleide „Dehnungs-Adjektive” intransitief) noch bij de van de imperfectumstam afgeleide participial (qǎtîl aktief of passief): J. BARTH, Die Nominalbildung in den semitischen Sprachen, 1891, pp. 43, 184, 186.
  • Bauer , H. and Leander , P. 1922 . Historische Grammatik der hebräischen Sprache des A.T. 470 I, Voordien reeds W. GESENIUS en E. KAUTZSCH, Hebräische Grammatik, 190227, § 84 1.
  • Dan leest men hiplî⊐ ḥasdô lî. bv. KRAUS, o.c. I, p. 30. De lezing van Ps. 31,22 kan men echter op grond van enige versiones even goed aanpassen aan Ps. 4,4 (vgl. BHK en BHS).
  • 1972 . Vgl. BHS. plh beschouwt men als een nevenvorm van de wortel pl⊐: KOEHLERBAUMGARTNER, le dr., p. 761. Dat beide nevenvormen niet van gelijke betekenis zijn, is onlangs aangetoond door H. STOEBE, Anmerkungen zur Wurzel pl⊐ im A.T., ThZ 28 (13–23.
  • Vgl. Ps. 17,7; 139,14, waar het werkwoord plh hif. en nif. zonder separatieve bepaling voorkomt en de tekstoverlevering, resp. de kommentaren daarom de stam pl⊐ aannemen, en Ex. 8,18; 9,4; 11,7; 33,16, waar een dergelijke bepaling wel aanwezig is.
  • Zie de vorige aantekening.
  • De inclusio beqor⊐î voegt deze verzen samen.
  • Van Uchelen . 103 Vgl. o.c.
  • Lys , D. 1959 . Nèphèsh. Histoire de l'âme darts la révélation d'Israël au sein des religions proche-orientales Vgl. vooral pp. 178–186.
  • Vs 9–11 vormen eigenlijk een uitwerking van vs 8b, zoals trouwens de gehele psalm sterk volgens het literaire procédé van de „successieve vertakking” opgebouwd is. Vgl. de uitleg van N. H. RIDDERBOS, o.c.
  • Of: „in de še ⊐ôl plaatst”, indien men een tweede wortel c zb (// Ug.c db) aanneemt: DAHOOD, o.c., I, pp. 90v.
  • 1855 . De plaatsen waar kābôd in deze zin voorkomt, zijn: Gen. 49,6; Ps. 7,6 (in deze twee verzen parallel aan nepeš); 16,9; 30,13; 57,9; 108,2. BHK stelt steeds voor te wijzigen in kābēd. (In Gen. 49,6 heeft LXX dat ook gelezen). In talloze studies is dit voorstel overgenomen maar men komt er nu van terug: H. BARDTKE in BHS; VAN UCHELEN, o.c., in locis; VAN DER PLOEG, o.c., pp. 62v, 108. kābôd als anthropologisch begrip is bekend geweest aan auteurs als: FR. DELITZSCH, System der biblischen Psychologie, p. 70; ED. KÖNIG, Stilistik, Rhetorik, Poetik, 1900, p. 67: „abstractum pro concreto…: gravissima pars = anima”; BROWN-DRIVER-BRIGGS, o.c., p. 459: „the seat of honour in the inner man, the noblest part of man”. De beste vertaling lijkt me die van M. BUBER: eer.
  • Lys , D. 1967 . La chair dans l'A.T. ‘Bâsâr p. 112.
  • Brown-Driver-Briggs . o.c., p. 63; vgl. KOEHLER-BAUMGARTNER, 3e dr., p. 74: „steigernd”. ⊐ap wordt niet altijd emfatisch gebruikt: M. DAHOOD, o.c., I, pp. 89,119. Maar omdat het woord in vs. 6 en 7 van deze zelfde psalm kennelijk wel die funktie heeft, mogen we een progressieve betekenis ook voor vs 9 aannemen.
  • LYS, ibd., p. 111.
  • 1924 . („Das Angesicht Gottes schauen” nach biblischer und babylonischer Auffassung 150 Sinds FR. NÖTSCHER, pp. 161v) heerste vrijwel algemeen de raening dat TM met het zien van Gods gelaat niet een geluk na de dood bedoelde maar een leven in Gods tegenwoordigheid hetgeen men kultisch, doch ook niet-kultisch mag verstaan, vgl. N. H. RIDDERBOS, o.c.,—M. DAHOOD (o.c., I, P. 91 en passim in zijn driedelige kommentaar) heeft er weer voor gepleit, op grond van Ugaritische parallellen, dat hier een visio beatifica bedoeld is.
  • O.c., I, pp. 256v. Vgl. VAN UCHELEN, o.c., 215: een „nabetrachting”, gericht tot „medestanders”.
  • Vs 7 drukt uit waarom de psalmist er zeker van is verhoring te vinden, maar uiteindelijk is ook dit een motivering van de bede. Aan de motivering van vs 10 gaat geen imperatief vooraf doch een hymnisch verwoord uitzicht op Gods algehele heerschappij die achter de redding van de psalmist daagt. In vs 13 motiveert kî de dank: dit vers kan als een pendant van de voorafgaande kî-zinnen gelden. In vs 17 heeft kî geen motiverende funktie.
  • BROWN-DRIVER-BRIGGS, o.c., p. 392: jdh hif. + 1e: „only of the ritual worship”.
  • Schottroff , W. „Gedenken” im alien Orient und im Alten Testament (WMANT, 15), 19672, pp. 292–299.
  • Kraus . Vgl. o.c., I, pp. 393vv.
  • Vgl. BHK en BHS.
  • (o.c. DELITZSCH, p. 380) heeft er reeds op gewezen dat in vs 11 neged ḥâsîdêkā niet bij kî-ṭôb, maar bij de twee werkwoordsvormen ⊐ôdekâ en wa⊐âqawweh hoort. Dit is bevestigd doordat men kî caśitā en kî-ṭôb als hymnische formules herkend heeft: KRAUS, o.c., I, p. 395. Dat qwh hier eerder „verkondigen” of minstens, naar onze mening, „zijn verwachting luid uitspreken” betekent, is in navolging van J. BARTH opnieuw waarschijnlijk gemaakt door DAHOOD, o.c., I, pp. 121v.
  • Westermann , C. L. Biblisch-historisches Handwörterbuch 970 in:, uitgegeven door B. REICKE en L. ROST, II
  • Kraus . o.c., II, p. 589vv.
  • Buber , M. leest vs 9bβ TM als het eigenlijke godswoord („Dass zum Narrenwerk sie nimmer sich kehren!”) en vs 10–14 als profetenwoord, misschien omdat hierin over God gesproken wordt. Wat betreft tekstwijzigingen van vs 9, zie KRAUS, o.c., II, pp. 588vv. Deze komen verder op nog ter sprake.
  • O.c. p. 375: we⊐ ělê sǎbê lô kislâ.
  • O.c. II, p. 189: ⊐el i.p.v. ⊐al met ellipse van ⊐ǎšer voor jāšûbû en „double-duty-suffix” bij lekislâ vanuit cammô en ḥâsîdâjw.
  • Kraus . o.c., II, P. 589: ⊐ al jěŝebû beli kislâ.
  • 1965 . Gottesfurcht im A.T. (An. Bibl., 35), pp. 137vv.
  • Indien men met een aantal handschriften het enkelvoud ḥǎsîdekā leest, is David zelf bedoeld. De nadruk ligt dan meer op de toenmalige (⊐âz) historische situatie van 2 Sam. 7 en de onmiddellijke bestemming van het orakel. Er zijn echter goede gronden het meervoud aan te houden: KRAUS, o.c., II, p. 622.
  • âmar: Bij werkwoorden van spreken en hören: vgl. BROWN-DRIVER-BRIGGS, a.v., 5.e. (a). Hier worden vermeld: met ⊐āmar: Gen. 20,13; Dt. 33,12v; Recht. 9,54; Jes. 41,7; Ps. 3,3; 41,6; met dibber: Ez. 44,5; met sippēr: Ps. 22,31. Aldus ook J. RIDDERBOS, o.c., II, p. 384.
  • Ibd., 5.g.(c); bv.: 1 Sam. 22,13; 2 Kon. 4,13; Job 13,7.
  • 1914 . Psalmen Dat David bedoeld is, nemen ook aan; R. KITTEL, (KAT), p. 328; E. BRIGGS, Psalms II (ICC), 19252, pp. 251, 258 (volgt LXX); DAHOOD, o.c., II, p. 316.
  • Ibd.
  • Kraus . 797 Vgl. o.c., II
  • Vs 16b fundeert deze toewijding nogmaals op de geschonken bevrijding.
  • Vs 2b (⊐eqrā⊐) kan evengoed een terugblik op het gebed in nood vormen als vs 4a (vgl. ook Ps. 30,9). ûbejāmaj betekent dan: „ja, in mijn dagen (van eilende)”. Het enkelvoud jôm + suffix komt weliswaar veel vaker voor in de betekenis „dag van oordeel, eilende” (1 Sam. 26,10; Jer. 50,27.31; Ez. 21,30.34; Ob. 12; Ps. 37,13; 137,7; Job 15,32; 18,20), maar het meervoud valt ook aan te wijzen: Ez. 22,4 (vgl. W. ZIMMERLI, Ezechiel [BK], I, p. 503); Job 24,1. In het gebruik van het meervoud zal een andere zegswijze door-klinken: jàmîm voor „een onbepaald aantal dagen” (Gen. 40,4; Recht. 11,4; 15,1; 1 Kon. 17,15; Jes. 65,20; Neh. 1,4).—Het praefix û- is emfatisch: vgl. DAHOOD, o.c., III, p. 146.
  • O.c., p. 619; hij verwijst bovendien naar Lev. 10,3. Maar ten gunste van TM kan men Ps. 145,18; Dt. 4,7 aanhalen.
  • 1970 . (Ps. 148.14bc: Conclusion 828 O.c.,—R. A. F. MCKENZIE heeft in een recente Studie or Title?, Bibl. 51 [] 221–224) er op gewezen dat vs 14bc (tehillâ…qerōbô) misschien verklaard moet worden als een „title-summary” van de volgende psalm: een opschrift dat de inhoud van Ps. 149 samenvat, door een redaktionele vergissing voor het Ps. 148 afsluitende halelü-jäh terecht gekomen en aldus in Ps. 148 geïntegreerd is. In dat geval blijft ons betoog dat op het parallellisme van deze versregel gegrond is, staan. Het vindt misschien versterking in vs 4 van Ps. 149. Toch is de term ḥǎsîdîm zelf in deze psalm (1.5.9) niet evident passief bepaald, tenzij men voor vs lb de samenhang met vs 2a zwaar laat gelden.
  • De SV, die ons op dit spoor gezet had, vertaalt overigens zelf niet in al deze gevallen met „gunstgenoot”. In Ps. 16,10 heeft zij „Heilige”, waarschijnlijk omdat deze tekst in Hand. 2,27; 13,35 christologisch geïnterpreteerd wordt. In Ps. 32,6; 89,20 leest zij „heilige”.—NBG heeft in twee van deze twaalf teksten een andere vertaling dan „gunstgenoot”: in Ps. 32,6 „vrome”, in Ps. 86,2 „godvrezend”.
  • 1 Mak. 2,42; 7,13; 2 Mak. 14,6: Aσιδαîoι
  • 1942 . Essays on masoretic Psalms Het is de Stelling van B. EERDMANS ([OTS, 1], pp. 176–257) geweest dat deze groep vrijwel de hele geschiedenis van Israël door, dus ook voor de ballingschap, als een strijdbare elite opgetreden is. Vgl. echter de kritiek van H. BRONGERS, De Chasidim in het boek der Psalmen, NThT 8 (1953/4) 279–297.
  • ḥāsîd EERDMANS zelf erkent wel een passieve betekenisnuance („favourite”: o.c., p. 176), maar vertaalt verder alsof een eigennaam („Chasid”) is en beschrijft de groep in kategorieën van ondernemingsdrang en strijdbaarheid.
  • Les Psaumes des Ḥasidim. in: Mélanges Bibliques, rédigés en l'honneur de André Robert, z.j., pp. 214–224.
  • Ibd. p. 224; vgl. ook 222, n. 3. Een passieve betekenis schijnt hij mogelijk te achten voor Ps. 4,4 (p. 217, n. 4).—Ook BRONGERS (ibd., p. 294) gaat in die richting: „Door hun betoon van vroomheid vindiceren zij echter voor zichzelf het op een bijzondere wijze deel hebben aan de chèsèd van Jhwh. In deze zin opgevat geeft de vertaling ‘gunstgenoot’ aan de algemene notie ‘vrome’ terecht een aparte noot. Chasidim zijn mensen, die weten, dat zij bij God in de gunst staan”.
  • Vgl. zijn kommentaar op deze psalmen, steeds onder „Ort”.
  • Glueck , N. Das Wort Ḥesed im alttestamentlichen Sprachgebrauche als menschliche und gōttliche gemeinschaftgemässe Verhaltungsweise in zijn bekende studie over dit word ([BZAW, 47], 19682) heeft die latere ontwikkeling minder uitgewerkt, misschien omdat zijn onderzoek tot TM beperkt bleef. Zo schrijft hij in zijn samenvatting: „Versteht man den ḥsd Gottes als eine solche (d.w.z. gemeinschaftgemässe) Verhaltungsweise, so erklärt sich die festgestellte Tatsache, dass nur diejenigen, die in einem sittlich-religiösen Gemeinschaftverhältnis mit Gott stehen, seinen ḥsd erhalten können und erwarten dürfen” (p. 66). Hij heeft de betekenisverschuiving echter wel gezien: vgl. p. 47. Breder beschreven vindt men haar in de Studie van R. BULTMANN, ἔλεoς, ThWNT, II, pp. 474–478.

Reprints and Corporate Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

To request a reprint or corporate permissions for this article, please click on the relevant link below:

Academic Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

Obtain permissions instantly via Rightslink by clicking on the button below:

If you are unable to obtain permissions via Rightslink, please complete and submit this Permissions form. For more information, please visit our Permissions help page.