Size Does Matter: Implied Object Size is Mentally Simulated During Language Comprehension

Figures & data

Figure 1 Samples of experimental sentence-picture pairs used in Experiments 1 and 2. Note that sentences were presented to participants in Dutch (translation in parentheses). Pictures were presented full-screen, so that also small instances of an object could be accurately perceived.

Figure 2 Mean response times for each sentence-picture combination for children (top) and adults (bottom). Error bars depict standard errors of the mean.

Table 1 Mean accuracy for each sentence-picture combination for adults and children separately.

	Pictured Size Large	Pictured Size Small
Adults
Match	.94 (.09)	.95 (.09)
Mismatch	.91 (.17)	.94 (.09)
Children
Match	.95 (.09)	.94 (.10)
Mismatch	.91 (.14)	.91 (.14)

Values in parentheses are standard deviations. In the match condition the pictured object size equals the implied object size, whereas for the mismatch condition the pictured object size contrasts the implied object size (i.e., match condition = large pictured size vs. large implied size, and small the pictured size vs. small implied size; mismatch condition = large pictured size vs. small implied size, and small pictured size vs. large implied size).

List of experimental sentences in Dutch (left) and their English translations (right)

Daan hield zijn handen stevig aan het stuur van de loopauto	Dan kept his hands firmly on the steering wheel of the toy car
Daan hield zijn handen stevig aan het stuur van de tractor	Dan kept his hands firmly on the steering wheel of the tractor
De bouwvakker legde nieuwe tegels op de badkamervloer	The construction worker laid down new tiles on the bathroom floor
De bouwvakker legde nieuwe tegels op de stoep	The construction worker laid down new tiles on the sidewalk
De glazenwasser maakte het raam van de etalage schoon	The window cleaner cleaned the window of the store
De glazenwasser maakte het raam van de wc schoon	The window cleaner cleaned the window of the bathroom
De jongen had een sneeuwbal om een sneeuwpop te maken	The boy had a snowball to make a snowman
De jongen had een sneeuwbal om naar zijn zus te gooien	The boy had a snowball to throw at his sister
De jongen keek naar de steen in zijn hand	The boy looked at the rock his grandpa held in his hand
De jongen keek naar de steen waar opa op zat	The boy looked at the rock his grandpa was sitting on
De jongen pakte het boek uit zijn binnenzak	The boy grabbed the book from his inside pocket
De jongen pakte het boek van onderop de stapel	The boy grabbed the book from under the pile
De jongen schoot een kogel uit het kanon	The boy fired a bullet (cannonball) with the canon
De jongen schoot een kogel uit het pistool	The boy fired a bullet with the pistol
De jongen stuiterde met de bal door de tuin	The boy bounced the ball through the yard
De jongen stuiterde op de bal door de tuin	The boy bounced on the ball through the yard
De man haalde het cadeau uit zijn jaszak	The man got the present out of his pocket
De man haalde het cadeau uit zijn kofferbak	The man got the present out of his trunk
De man knoopte een lint om zijn cadeau heen	The man tied a ribbon around the present
De man knoopte een lint over de weg heen	The man tied a ribbon across the road
De man luisterde naar het geluid uit de luidspreker bij het popconcert	The man listened to the sound from the speakers at the pop concert
De man luisterde naar het geluid uit de luidspreker in de woonkamer	The man listened to the sound from the speakers in his living room
De man warmde in een pan soep op voor zijn hotelgasten	The man heated up soup in a pan for his hotel guests
De man warmde in een pan soep op voor zijn vrouw	The man heated up soup in a pan for his wife
De man zag het schilderij in het museum	The man saw the painting in the museum
De man zag het schilderij op de wc	The man saw the painting in the bathroom
De man zette zijn boek op de plank	The man placed his book on the shelf
De man zette zijn voet op de plank	The man placed his foot on the shelf
De schoen van de baby lag in de box	The baby's shoe was in the playpen
De schoen van de clown lag op het podium	The clown ’s shoe was on the stage
De serveerster schonk de fles in één glas leeg	The waitress emptied the bottle into a glass
De serveerster schonk de fles in tien glazen leeg	The waitress emptied the bottle into ten glasses
De vrouw zag het beeld in de tuin	The woman saw the statue in the backyard
De vrouw zag het beeld op de vensterbank	The woman saw the statue on the windowsill
Els klemde het touw van haar ballon stevig in haar hand	Alice firmly held the string of her balloon in her hand
Els klemde het touw van haar vlieger stevig in haar hand	Alice firmly held the string of her kite in her hand
Het kind hield de tak vast in zijn hand	The child held the branch in his hand
Het kind hield de tak vast waaraan hij hing	The child held the branch he hung from
Het meisje haalde voorzichtig de nieuwe wijnglazen uit de doos	The girl carefully removed the new wine glasses from the box
Het meisje haalde voorzichtig de oude verhuisspullen uit de doos	The girl carefully removed the old moving equipment from the box
Het meisje keek in de spiegel in de wc	The girl looked in the mirror in the bathroom
Het meisje keek in de spiegel in het pashokje	The girl looked in the mirror in the changing room
Hij kon met één blik verf het huis schilderen	With one can of paint, he could paint the house
Hij kon met één blik verf het raamkozijn schilderen	With one can of paint, he could paint the window frame
Hij legde de handdoek op het aanrecht	He laid down the towel on the kitchen counter
Hij legde de handdoek op het strand	He laid down the towel on the beach
Jan bakte een taart voor de bruiloftsgasten	John baked a pie for the wedding guests
Jan bakte een taart voor de buurjongen	John baked a pie for his neighbor
Moeder zag het bord bij de pizzeria	Mom saw the plate at the pizzeria
Moeder zag het bord van de baby	Mom saw the plate of the baby
Oma deed de lepel in haar koffiekop	Grandma put the spoon in her coffee cup
Oma deed de lepel in haar soepkom	Grandma put the spoon in her bowl
Zij keek naar het bot van een dinosaurus	She looked at the bone of a dinosaur
Zij keek naar het bot van een konijn	She looked at the bone of a rabbit
Zij kon met ongeveer tien meloenen de schaal vullen	She could fill the bowl with approximately 10 melons
Zij kon met ongeveer tien olijven de schaal vullen	She could fill the bowl with approximately 10 olives