8
Views
0
CrossRef citations to date
0
Altmetric
Original Articles

BEKNOPTE THEOLOGIE DER CHRISTELIJKE VOLMAAKTHEID ALS CHRISTUSBELEVING

Pages 1-115 | Published online: 15 Jan 2013

References

  • Als het woord nie wat ongewoon aandeed, zouden wij voor de integrale theologie liever spreken van haar „inroepend” of „binnenroepend” Object, omdat daarmede veel beter dan met de abstracte finis, als causa extrinseca alliciens, aan de levende Persoonlijkheid van den drieëenen God wordt herinnerd, die zijn schepsel liefdevol naar zijn eigen Zaligheid roept, en aldoor blijft wenken en aanmanen, naar het heerlijke woord van HADEWIJCH: „Wi sijn nu inde maninghe van Minnen ter heilegher Drieheit”. Brieven, 30, 95.
  • 1935 . Vgl. Thaddäus SOIRON, O.F.M., Heilige Theologie, Regensburg
  • 1938 . In dezen zin heeft de zieh verspreidende drang naar volleren uitbouw van de minder ontwikkelde, naderbij-praktische kanten der ééne en integrale theologie, doen uitzien naar een zoogenaamde Kerygmatische of Verkondigingstheologie. Deze neemt een plaats in tusschen de louter 'wetenschappelijke theologie, en de louter praktische kunst der werkelijke verkondiging van Gods woord, en heeft tot voorwerp: den zóó aanschouwelijk tot organische eenheid gebrachten Open-baringsinhoud, dat hij voor de kristelijke daad tot bewegende kracht kan worden. Deze kerygmatische theologie is, voor haar eenheidsbeginsel, speciaal aangewezen op de rijke, sterk dynamische kerngedachte van den totalen Christus (d.i. Christus met zijn mystiek lichaam). In die kerygmatische theologie bieden dan, naast de kristelijke levensleer, de volmaaktheidsleer, met de homiletiek en de katechetiek hun diensten aan de pastoraaltheologie aan. Vgl. J. B. LOTZ, S.J., Wissenschaft und Verkündigung. Ein philosophischer Beitrag zur Eigenständigkeit einer Verkündigungstheologie, ZKT, blz. 465; naast F. LAKNER, S.J., Das Zentralobjekt der Theologie. Zur Frage um Existenz und Gestalt einer Seelsorgstheologie, ZKT, 1938, 1 vv.
  • DENZINGER-UMBERG, 693 „pro meritorum diversitate alium alio perfectius”.
  • Ibid., 842 „ipsum justificatum bonis operibus mereri etiam gloriae augmentum”.
  • Hierblj bemint men God „ita quod habitualiter aliquis totum cor suum ponat in Deo, ita scillicet quod nihil cogitet, vel velit, quod divinae dilectioni sit contrarium” (2. 2., q. 24, a. 8, C). En aan deze volmaaktheid hier beneden „non contrariatur peccatum veniale, quia non tollit habitum charitatis, cum non tendat in oppositum objectum, sed solum impedit charitatis usum” (2. 2., q. 44, a. 4 ad 2). Zie hierover A. FONCK, Perfection Chrétienne, in DTC, c. 1228, 4°.
  • 1918 . Aldus, om alleen nieuwere vakgeleerden te noemen, F. X. MUTZ, Christliche Aszetik4 , Paderborn,; A. A DENDERWINDEKE, O.M.C., Compendium Theologies asceticæ, Hongkong, 1921; F. MURAWSKI, Die aszetische Theologie. München, 1928; O. ZIMMERMANN, S.J., Aszetik 2, Freiburg i.B., 1932, en ZIMMERMANN-HAGGENEY, Grundriss der Aszetik, Freiburg i.B., 1933; L. VON HERTLING, S.J., Lehrbuch der aszetischen Theologie, Innsbruck, 1930. Aanduidingen over het vroeger, minder scherp afgebakend gebruik van Theologia ascetica en Theologia mystica bij ZIMMERMANN, Aszetik2 , § 8, blz. 11, en DE GUIBERT op het woord Ascétique et mystique in DSp, c. 1011, en Theologia Spiritualis, n. 3, blz. 5.
  • Naval , F. 1920 . Theologies: asceticæ et mysticae cursus Taurinae,; CHRYSOGONUS A JESU SACRAMENTATO, O.Carm., Asceticæ et mysticae Summa. Taurinae, 1936; Ad. TANQUEREY, Précis de Théologie ascétique et mystique6 , Paris, 1928, in Ned. vertaling (G. GOUVERNEUR, O.F.M.): Kort begrip der ascetische en mystieke Theologie, Parijs, 1932; Dr. Joseph ZAHN, Einführung in die christliche Mystik, Paderborn, 1922; Dr. Alois MAGER, O.S.B., Mystik als Lehre und Leben, Innsbruck, 1934; Anselm STOLZ, O.S.B., Theologie der Mystik, Regensburg, 1936.
  • Heerinckx , I. 1931 . Introducilo in Theologiam spiritualem Romae, met een aanvulling in het Tijdschrift: Antonianum, 1935, blz. 225 vv; 413 vv; 557 vv, te weten een Conspectus bibliographicus theologiee spiritualis; I. DE GUIBERT, Theologia spiritualis ascetica et mystica. Queestiones selectee, Romae, Univ. Greg., 1937.
  • 1926 . Aldus DE PONTE in zijn Dux spiritualis, Introductio. Ook P. VAN DEN TEMPEL, O.P., De wetenschap der heiligen, Roermond,. Hier wordt echter de heiligheid meer in den theologischen zin opgevat.
  • Meer bizonderheden hierover bij E. MERSCH, S.J., Aszetik und mystischer Christus, ZAM, 1938, blz. 97 vv; 209 vv. De tradioneele benaming wordt ook door GARRIGOU-LAGRANGE, O.P., behouden in zijn Perfection chrétienne et contemplation2 , Saint-Maximin, 1923.
  • In dien zin zegt CYPRIANUS mooi: „Quod est Christus, erimus christiani, si Christum fuerimus imitati”. De idolorum vanitate, c. XV. MIGNE, P.L., 4, c. 582.
  • Goede wenken omirent waarde en goed gebruik der TCV bij P. LIPPERT, S.J., Die Wissenschaft vom inneren Leben, ZAM, 1925–26, blz. 2 vv.
  • De richting die in het geestelijk leven zoozeer den nadruk legt op het verwerven der moreele deugden, voor zoover deze van onze medewerking afhangen, dat de ten gronde liggende heiligmakende, voorkomende en medewerkende genade, de werking der sacramenten en der gaven van den H. Geest naast den normalen invloed der dogmatische waarheden op het nastreven der christelijke volmaaktheid, wel niet genegeerd, maar te veel uit het oog worden verloren.
  • Zie DSp, Ascèse, ascétisme, c. 936.
  • Zie DSp op dit woord.
  • Zie DENZ.—UMB., 3026 (Lucidus); 386 (Abaelardus); 471 w. (Begarden); 594 w. (Eckehart); 1221 w. (Molinos); 1327 w. (Fénelon).
  • Over den juisten zin der kerkelijke erkenning van een heilig leven, of der goedkeuring eener religieuse Orde, zie DE GUIBERT, Theologia spiritualis, n. 18 en 19.
  • 1927 . Vgl. E. RAITZ VON FRENTZ, S.J., Werf und Grenzen der Religions- psychologie, ZAM, blz. 181; T. L. PENIDO, La conscience religieuse, Paris, 1935, blz. 16 w.
  • 1929 . Aldus, op een beperkt terrain, b.v. Dr. A. BOLLEY, Zum Problem des andächtigen Gebetes. Ergebnisse einer Befragung von Jugendlichen, ZAM, blz. 1 vv.
  • 1934 . Men kan raadplegen: R. DE SINETY, Psychopathologie et Direction, Paris,; H. BLESS, R.K.Pr., Pastoraal-Psychiatrie, Roermond-Maaseik, 1935, en het standaardwerk van Rudolf ALLERS, Das Werden der sittlichen Person6 , Freiburg, 1935.
  • 1922 . Antonin EYMIEU, Le gouvernement de soi-même, Paris, 3 deelen, resp. 46e, 27e (1924) en 9e (1921) druk. Rudolf ALLERS, Das Werden der sittlichen Person5 , Freiburg, 1935; E. PEILLAUBE—Ch. EYSELE, Caractère et personnalité, Paris, 1935; G. THIBON, Caractère et vie spirituelle, DSp, op Caractère, c. 127.
  • 1930 . Goede eerste schetsen van deze geschiedenis leveren: Marcel VILLER, S.J., La spiritualité des premiers siècles, Paris, Bloud et Gay,; Félix VERNET. La spiritualité médiévale. Ibid., 1929. Voor de moderne tijden: P. POURRAT, La spiritualité chrétienne, t. III, Paris, 1935 (De la Renaissance au Jansénisme), en t. IV, Ibid., 1928 (Du Jansénisme à nos jours). Zie ook DSp bij „Ascèse. Ascétisme, III, c. 964. Een goed overzicht der Oostersche spiritualiteit bij I. HAUSHERR, S.J., Les grands courants de la spiritualité orientale, in: Orientalia Christiana Periodica, I, 1935.
  • Die Scholen hebben, grondiger beschouwd, ook algemeener oorzaken, die aan de schakeeringen der overgenomen leer zijn te danken. Juiste aanmerking hieromtrent bij I. HAUSHERR, S.J., t.a.p.
  • Alhoewel de mystieke modaliteit zieh gewoonlijk slechts voordoet bij de hoogere phasen van het streven naar volmaaktheid, kan zij zieh toch reeds vroeger doen gelden. Waarom dan ook bij de uiteenzetting der essentieele voor-waarden en bestanddeelen van al de phasen rekening moet worden gehouden met die mogelljke modaliteit. Hetgeen wij hier te zijner tijd telkens zullen doen.
  • 1929 . Zie vooral bij hst. 2, § 3 van het Algemeen Deel, n. 32. Hier zij alleen gewezen naar het synthetisch artikel van E. MERSCH, S.J., Incarnation et doctrine spirituelle, in: RAM, blz. 337 w.

  • De liefde Gods alleen toch vereenigt ons hierbeneden onmiddellijk met het einddoel. Vgl. S. THOM., 1, q. 82, a. 3.—Over de nadere verhouding tot de volmaaktheid van actueele en habitueele, affectieve en effectieve liefde, zie DE GUIBERT, Theologia spiritualis, Q. II, sect. 2, De perfectione et cantate.
  • Naar concrete mogelijkheid, omdat een totaal beantwoordende verhouding een uitsluiten van dagelijksche zonden en onvolmaaktheden medebrengt als alleen door voorrecht aan de H. Maagd werd geschonken. Vgl. DE GUIBERT, t.a.p., blz. 65, b.
  • 1613 . „Sicut ergo nos unit Deo (caritas), ita etiam proximis copulai, et ad servandum locum nobis congruum in Ecclesiae corpore, sive inferiorem, sive superiorem, pro exigentia nostri status aut dignitatis, suaviter et potenter impellit”. VAN CROMBEECK (CROMBECIUS), S.J., De studio perfections, Antverpiae, I, hst. 32, n. 36, blz. 242.
  • 1933 . Die heroische Tugend, München, blz. 192–93.
  • Matth. 25, 14–30.
  • In den breederen zin kan men, in verband met den Mystieken Christus, ook van een „mystiek” aspect der volmaaktheid spreken. Wij verkiezen het niet te doen om dubbelzinnigheid te vermijden. Dit „mystieke” aspect in den breederen zin is trouwens het nu concreet ontologische.
  • „Filiatio adoptiva est quædam similitudo filiationis æternae.” S. THOM., Sam. Th. 3, q. 23, a. 2 ad 3. In hetzelfde responsum heet zij assimilatio: „Assimilatur homo splendori æterni Filii per gratiæ claritatem, quæ attribuitur Spiritili Sancto. Et ideo adoptio, licet sit communis toti Trinitati, appropriatur tamen Patri ut auctori, Filio ut exemplari, et Spiritui Sancto ut imprimenti in nobis huius similitudinem exemplaris”. De ontologische en moreele „vereenzelviging” met het Woord wordt aangeduid in 3, q. 23, a. 3, C: „Assimilata creatura Verbo Dei æterno secundum unitatem quam habet ad Patrem: quod quidem fit per gratiam et charitatem…Et talis assimilatio perficit rationem adoptionis.” Elders wijst S. Thomas nog op een moreele „vereenzelviging” met het Woord door de wijsheid: „Ad hoc quod aliqua persona divina mittatur ad aliquem per gratiam oportet quod fiat assimilatio illius ad divinam personam quae mittitur…Non igitur secundum quamlibet perfectionem intellectus mittitur Filius, sed secundum talem instructionem intellectus, qua prorumpat in affectum amoris (i.e. secundum sapientiam)”. Sam. Theol. 1, q. 43, a. 5 ad 2 et 3. Om de speciale ontwikkeling der gave van wijsheid in de mystiek wordt, op dezen weg, naast het aangenomen nog een apart mystiek zoonschap o.a. door RUUSBROEC in het licht gezet.
  • Mooi BERNARDUS: „Animae reditus est conversio eius ad Verbum; reformandæ per ipsum, conformandæ ipsi. In quo? In Caritate. Ait enim „Estote imitatores Dei sicut filii carissimi, et ambulate in Dilectione, sicut et Christus dilexit vos”. Talis conformitas maritat animam Verbo, cum, cui videlicet similis est per naturam, similem nihilominus ipsi se exhibet per voluntatem, diligens sicut dilecta est.” Sermo 83 in Cant. MIGNE, P.L., 183, c. 1182.
  • Reypens , L. De gehoorzaamheidsvorm der Verlossing Zie, in: Ons Geloof, 1921, blz. 107–108.
  • 1933 . Uit het voortreffelijke werk van Dr. R. HOFMANN, Die heroische Tugend, München, blijkt hoe de Kerk, in heel haar geschiedenis, bij de waardeering der heiligheid, längs het drukken op de heldhaftigheid, het moreele gehalte van het christelijk leven op den voorgrond heeft geplaatst. Binnen de theorie van den Mystieken Christus zelf, wordt het belang der medewerking gevat uitgedrukt in den volzin van MERSCH: „Richtig verstanden kann man sagen, dass das erste Prinzip der Aszetik—Christus in sofern er Glieder hat—auch die Glieder sind, insofern sie Christus gehören.” ZAM, 1934, blz. 105.
  • Over den zin van het woord in de Schriftuur en de Overlevering, zie DTC, Sainteté, I Notion, c. 98–99.
  • 1933 . Nadere uiteenzettingen omtrent de canonische heiligheid, de heldhaftige deugd die ze vereischt, en de verhouding dier heldhaftige deugd tot theologische caritas, christelijke volmaaktheid en bovennatuurlijk leven, in de voorbeeldige monographie van HOFMANN, Die heroische Tugend, München,. Zie ook DSp, Canonisafion.
  • „Niemand heeft grooter liefde dan hij, die zijn leven geeft voor zijn vrienden.” Joh. 15, 13.
  • 1930 . Vgl. M. VILLER, La spiritualité des premiers siècles chrétiens, Paris, blz. 27–28, en heel het Ve hst.
  • 1920 . Interessante uiteenzettingen hierover bij Dr. Arnold RADEMACHER, Das Seelenleben der Heiligen, Paderborn,; en bij Ida Frederike COUDENHOVE, Gespräch über die Heiligkeit, Freiburg, 1936. In dit laatste werkje komt de moderne aanvoeling toegespitst naar voren.—Zie ook DSp bij Canonisation, Histoire du type de la Sainteté, c. 81 vv.
  • Zoo moet men de mystieke kennis in haar gewone en hoogere graden noemen. Het probleem van den hoogst mogelijken graad hier op aarde, gelijk RUUSBROEC en anderen dien kennen, laten wij hier buiten bespreking.
  • Zie de verschillende meeningen hieromtrent geresumeerd bij DE GUIBERT, Theologia spiritualis, n. 424 vv. Het gaat minder om een physische dan om een moreele noodzakelijkheid, of om een vaste schikking der Voorzienigheid.
  • Hofmann . Die heroische Tugend Zie, blz. 206.
  • Zoo ook HOFMANN, t.a.p., blz. 207–8. Hij concludeert: „Im organischen Wachstum der Tugenden gibt es, bei aller Betonung der inneren Verbundenheit, eine Verschiedenheit des Wachstums der einzelnen Tugenden. Dieselbe Mannigfaltigkeit herrscht auch in der Entfaltung der Gaben des Hl. Geistes, wie sich ja auch aus der besonderen Zuordnung der einzelnen Gaben zu gewissen Tugenden ergibt. Bei einem Teil der Volkommenen herrschen die Gaben des beschaulichen, bei anderen wiederum die des tätigen Lebens vor. So ist auch wohl die Erreichung und der Besitz heroischer Tugend denkbar, ohne dass die betreffende Seele zur eigentlichen eingegossenen Beschauung gelangt”.
  • Volgens , P. , Gabriel , Van De and Magdalena , H. spreken de Karmelietische schrijvers over mystiek, zich, in hun geheel, uit voor een niet noodzakelijk samengaan van hooger ontwikkelde gaven van den H. Geest en mystiek: „Il semble donc que les auteurs Carmes n'ont pas cru que le développement des Dons entrainât nécessairement avec lui leur actualisation manifeste et, par suite, l'oraison mystique”. Zie RAM, 1934, La spiritualité Carmélitaine, blz. 183. Maar, gelijk hij verder zegt, blz. 184: „Tenant un juste milieu entre ceux qui font de la contemplation mystique un élément nécessaire de la perfection, et ceux qui la regardent comme une grâce réservée à quelques rares âmes, objet d'un privilège tout spécial, le Carmel voit dans la contemplation mystique la perfection propre de la vie contemplative, ordonnée, à son tour, vers la fin de toute vie chrétienne, la plénitude de la charité. Il la propose donc à ses membres, ordonnés à la vie contemplative, comme une fin spéciale. un terme d'orientation.”
  • Zie blz. 43, noot 6.
  • 1927 . Zie OGE, blz. 135. Vgl. MARITAIN: „La grâce elle-même qui nous transforme, est la grâce de notre chef crucifié; et c'est pour être associés à son oeuvre à lui, qui est de mourir pour le monde, que nous sommes transformés de clarté en clarté.” Saint Jean de la Croix, praticien de la Contemplation, Études Carmélitaines, 1931, blz. 90. PAULUS had het al lang gezegd in den pregnanten, grondleggenden tekst: „Christus' liefde dringt ons…En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en verrezen.” 2 Cor. 5, 14 v.
  • Nadere aanduidingen omirent deze en andere indeelingen in de Over-levering, bij DE GUIBERT, Theologia spiritualis, n. 321, blz. 285.

  • 1630 . In zijn Via vitae aetemae heeft SUCQUET, S.J., (Lib. III, c. 16, blz. 972–78 in den druk van, Antwerpen) uit de Schriftuur teksten verzameld die als schietgebeden in den zin van verzuchtingen dienstbaar kunnen zijn.
  • Migne . P.L. Zie, 33, c. 502.
  • Viller . 1927 . La spiritualité chrétienne des premiers siècles Zie, blz. 128 en 174 Met afwijkingen gemengd werden deze verzuchtingen. tot Christus de ziel van het zoogenaamd hesychasme, een methode der mystiek die tot op onze dagen voortleeft in de Orthodoxe Kerk. Zie I. HAUSHERR, S.J., La méthode d'oraison hesychaste, in: Orientalia Christiana, blz. 101 vv.
  • ERP noemt ze „toegheestingen”. Hij geeft ze een plaats in den opgang naar het mystieke leven. Zie hst. 32 van den Spieghel der Volcomenheit.
  • 1658 . Wel onder den invloed van ERP, geeft JEAN DE SAINT SAMSON in zijn werk een voorname plaats aan de verzuchtingen in het mystieke leven. Hij behandelt ze speciaal in Le miroir et les flammes de l'amour divin. Oeuvres. Rennes, t. I, blz. 321.
  • In zljn mooie synthese ziet CABASILAS heel het christelijke leven in het teeken der gelijkvormigwording met Christus in de Sakramenten, en van daar uit, in het christelijke leven. Maar hij heeft den blik niet speciaal gericht op de volmaaktheid van dat leven. Zie MIGNE, P.G., 150, c. 491 vv. NICOLAI CABASILAE, De vita in Christo.
  • Rom. 8, 26 „Spiritus adiuvat infirmitatem nostrani: nam quid oremus, sicut oportet, nescimus: sed ipse Spiritus postulat pro nobis gemitibus inenarrabilibus.” Dit bidden van den H. Geest in en door ons, wordt soms bewust in de mystiek. Daarbij wordt aan de ziel object en vorm van het gebed ingestort, terwijl zij als een bewogen levend werktuig met een anders niet mogelijke psychologische intensiteit meebidt.
  • 1920 . Vijfde Aanteekening. Uitgave GEEREBAERT, Aiken, blz. 17.
  • In het bekende Sume Domine et suscipe: „Neem, o Heer, en aanvaard geheel mijne vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en geheel mijnen wil, al wat ik heb en bezit; Gij hebt het mij gegeven; aan U, o Heer, geef ik het terug; alles is het Uwe; beschik er over geheel en al volgens Uwen wil. Geef mij Uwe liefde en Uwe genade, want deze is mij genoeg”. T.a.p., blz. 79.
  • 1929 . Hierover handelt speciaal het Tweede Boek van J. P. DE CAUSSADE'S L'abandon à la Providence divine21 , Paris
  • Zie DSp op het woord Abandon, c. 25 vv., Le faux abandon.
  • 1936 . Vgl. in de mooie monographie van E. RAITZ VON FRENTZ, S.J., Selbstverleugnung, Einsiedeln, blz. 307 „Das Ganzopfer”. Zie ook DSp op de woorden Abnégation en Amour-propre. Met haar eenig accent, en impliciet Christocentrisch zegt HADEWIJCH praegnant: „Ghef al, want al es dine”, geef alles, want in Christus is alles het uwe. Visioenen, I, 426.
  • 1936 . La doctrine spirituelle, ed. POTTIER, Paris, blz. 21.
  • 1938 . Een ingaande analyse van den „donkeren nacht van den geest” bij LUCIEN-MARIE DE SAINT-JOSEPH, A la recherche d'une structure essentielle de la nuit de l'esprit, II Études Carmélitaines, blz. 262. Meer bizonder over den „nacht der zinnen” P. LOUIS DE LA TRINITÉE, Sèche et obscure nuit de contemplation. Ibid., 1937, blz. 206 w. Uitvoerige behandeling bij R. GARRIGOU-LAGRANGE, O.P., L'amour de Dieu et la croix de Jésus, Juvisy, 1929, t. II, blz. 455–654.
  • Meer bizonderheden en literatuur hieromtrent bij ZIMMERMANN, Aszetik2 , blz. 182.
  • „Neemt toe in genade en kennis van Jezus Christus onzen Heer en Verlosser” 2 Pet. 3, 18.
  • 1882 . Zie de grondige Mariologie van SCHEEBEN, Handbuch der katholischen Dogmatik, III, Freiburg, blz. 455 vv. Met klaarderen zinsbouw en kostbare hulpbiedende tafels in de Nederlandsche vertaling door H. B. VAN WAES, S.J. M. J. Scheeben, Systematische Mariologie, Brussel-Nijmegen, 1938, 2 deelen. Zie verder de reeks Verslagboeken der Mariale Dagen gehouden in de Norbetijner Abdij van O.L. Vrouw te Tongerloo, sinds 1931, 8 deelen versehenen, aldaar gedrukt en uitgegeven.
  • Onder den naam van „Schriftuur” zegt RUUSBROEC omtrent dit opnemen: „De gheleerde behendighe mach de Screftuere claerlijc ontbinden overmids volheyt der screft ende behendicheyt sijns verstannessen ende langhe gheoefentheyt in der scolen, nochtans dat hi (al is hij) sonder der gracien Gods; maer de vrocht ende de soeticheyt diere in verborghen es, die en mach hi niet ghesmaken sonder die godlijcke minne. Ende hier-omme werdet dit rycke der Scrif- tueren den minnenden ghetoent, op-dat si der heilighen Scriftueren ghelijc leven, ende der soeticheyt ende der vrocht ghesmaken in tijt ende inder eeuwicheyt.” Rike, Werken, 1, blz. 96, 23 vv.
  • 1936 . Zie Franz Michel WILLAM, Das Leben Jesu im Lande und Volke Israel 2, Freiburg i.B., 1933; in het Nederl. vertaald door Ant. VAN WELSEN, Voorhout,. Nog beter is het werk van denzelfde: Das Leben Marias der Mutier Jesu, Ibid., 1936; in het Ned. door denzelfde, Ibid., 1937.
  • Als parool voor de overweging past het woord van HADEWIJCH: „Vroedeleke besiet altoes de werke Ons Heren: daer ane suldi volmaectheit leren.” Briefen, XIV, 55.
  • 1706 . „Ipsa Meditatio ordinaria, post aliquod tempus, natura sua producit illam Contemplationem, quae dicitur acquisita; illam dico quae simplici obtutu agnoscit Deum, et cum Deo veritates illas certissimas, quae prius cum labore investigar bantur; eas admiratur, amat, iisque immoratur contenta, non aliter quam alius quilibet in bono reperto acquiescit”. Paulus SEGNERI, S.J., Concordia laboris cum quiete in oratione, deel I, hst. 1, Lat. vert, van Max. RASSLER, S.J., Monachii
  • 1925 . „La meilleure de toutes les oraisons, celle qu'il louait le plus souvent, était celle qui se fait en maintenant la pensée fixée sur Dieu. Autant dire que l'exercice continuel de la présence de Dieu était pour lui l'oraison par excel' lence”. Aldus, naar RIBADENEIRA, BROU, S. Ignace maître d'oraison, Paris, blz. 45.
  • 1938 . Op de eigen rol der overweging in het geestelijk leven wordt goed gewezen door P. J. PICOT DE CLORIVIERE in zijn Considérations sur l'exercice de la prière et de l'oraison, Paris, blz. 46 en blz. 60. Dit werkje geeft in bondigen vorm een uitstekend overzicht over heel het gebedsleven, van de overweging tot de hoogste mystieke beschouwing. Uitvoerige behandeling bij R. DE MAUMIGNY, S.J., Pratique de l'oraison mentale10 , 2 deelen, Paris, 1916 en 1918.
  • Vgl. DE CLORIVIÈRE, t.a.p., blz. 65 vv.
  • B.v. de uitgebreide Rythmics oratio ad unum quodlibet membrorum Christi patientis et in cruce pendentis, meestal aan den Gelukz. HERMANN-JOSEPH, maar ook aan den Cistercienser ARNULFUS VAN LEUVEN toegeschreven. Zie MIGNE, P.L., 184, c. 1319 vv.
  • Tanquerey . Kort Begrip der ase. en myst. theol. Zie, blz. 463.
  • Het gevoelsgebed schijnt wel een meer gewone maar toch geen noodzakelijke overgang van meditatie naar eenvoudig gebed te zijn.
  • T.a.p., blz. 70.
  • Voor de vertroostingen in al de gebedswijzen, gelde de hooggestemde raad van HADEWIJCH: „Al wat God u ook möge geven, hoe schoon het ook zij, geef het uw volle omhelzing niet vóór den dag dat gij weet dat het eeuwig zal duren”. Btieven, XXIII, 8 vv.
  • T.a.p., blz. 71–72.
  • 1935 . Zie voor het nader begrip dezer natuurlijke intuitie: M. T. L. PENIDO, La conscience religieuse, Paris, blz. 159 vv.; MARITAIN, L'expérience mystique naturelle et le vide, II Études Carmélitaines. 1938, blz. 116 vv.; L. REYPENS, S.J., Ruusbroecstudien, Natuurlijke en bovennatuurlijke schouwing, OGE, 1938, blz. 392 w.
  • Vgl. DE CLORIVIÈRE, i.a.p., blz. 77 en 80. Hier wordt het schouwend gebed speciaal als overgang naar mystieke begenadiging gezien.
  • 1932 . Een overzicht der geschiedenis van den „inkeer” in het geestelijk leven in OGE, Ruusbroec's mystiek als bekroning der inkeeringstheorie, blz. 257 vv.
  • De echte mystiek onderscheidt zieh door haar gehecht blijven aan de menschheid van Jezus. In onze Nederlandsche spiritualiteit is dit opvallend bij al de grootsten: Hadewijch, Ruusbroec, Jan de Leeuw, Appelmans, de schrijfster der Peerle, Pelgrom Pullen, Michael van Bailaer (= Michael a Sancto Augustino). Niet minder bij de H. Theresia, de H. Angela de Foligno, de H. Joh. v. h. Kruis. Vgl. H. PINARD DE LA BOULLAYE, Jésus dans les Exercices, RAM, 1937, blz. 231, noot 1.
  • PAULUS zegt van heel de Menschwording: „Want hoewel Hij Gods gestalte bezat en Zijn gelijkheid met God geen roof hoefde te achten, heeft Hij toch er Zieh van ontdaan door de gestalte aan te nemen van een slaaf en gelijk te worden aan de menschen” (Phili. 2, 6–7).
  • 1938 . Aan die vier ecce's beantwoordt het ecce ancilla Domini van Maria en haar fiat. In onze bijdrage Maria's genadevolheid in haar bewuste positieve uitwerkseien, hebben wij de uitzonderlijke Christusbeieving der H. Maagd in het licht gezet. Zie Maria's heiligheid 11. Genadevolheid in het Verslagboek der achtste Mariale Dagen, Tongerloo, 1938, blz. 111 vv. In een ruimer bestek zou, naast de Christusbeieving, ook moeten gewezen worden op de Mariabeleving, die ook sinds Hadewijch in de geschiedenis onzer spiritualiteit heeft voortgeleefd en die in het „Maria-lijke leven” bij Michael van Ballaer (Mich, a S. Augustino) en diens geestelijke dochter de groote mystieke van Hazebroeck, Maria Petyt, eene in de geestelijke literatuur zeldzame uitdrukking heeft gevonden.
  • Hij die het „Godschouwende leven” bereikt heeft noemt RUUSBROEC: „een levende willich instrument Gods, daer God mede werct wat hi wilt ende hoe hi wilt: ende des en dreecht hi hem niet ane (schrijft zieh niets toe), maer hi gheeft Gode die eere”. (Werken, III, blz. 41, 10 w.). En voor IGNATIUS moet, naar het 10e Deel der Constitutiën, de hoofdbezorgdheid zijner Orde gaan naar het zoeken van „ea quae instrumentum cum Deo coniungunt disponuntque ut a divina manu recte gubernetur.”
  • Adelijk zegt HADEWIJCH van de ascese, als van het moreel zieh heffen op het peil der ontologische gelijkvormigheid met Christus: „Hij is in de hoogte zijner Godsgenieting, en wij in de diepte van ons Godsontbeeren. Namelijk gij en ik, die nog niet geworden zijn wat we zijn, en nog niet verkregen hebben wat we hebben, en wien het nog zoo ver af is wat het onze is: wij behoeven, zonder ons te ontzien, alles om Ellies te derven, en enkel en met aandrift aan te leeren het volmaakte leven der Liefde die ons heeft aangezet tot hare werken”. Brienen, VI, 27.
  • Visioenen, III, 20.

  • Over den etymologischen en historischen zin van het woord, zie DSp het woord Ascèse-Ascétisme.
  • 1936 . Zie ook speciaal over nederigheid, boetvaardigheid, geduld en zachtmoedigheid E. RAITZ VON FRENTZ, S.J., Selbstverleugnung, Einsiedeln, Abschnitt 3–6. Zeer uitvoerig worden de goddelijke en zedelijke deugden ook behandeld door K. DE SMEDT, S.J., Bollandist, in zijn grondige en gedegen verhandeling Ons bovennataurlijk leven, 2 deelen, Nederl. bew. door Dr. J. B. POUKENS, S.J. en M. VERHEYLEZOON, S.J., Brussel, 1938. Met het oog op de geestelijke vorming der jonge religieuzen zijner Orde, door P. Adolf van DENDERWINDEKE, O.M.C, in zijn Compendium theologiae asceticae, Hong-Kong, 1921, I, 2e Boek: Secunda con?irmatio status gratiae, et conformatio ad Christum per praxim virtutum, blz. 571 vv. Ook TANQUEREY, Kort begrip der ascetische en mystieke Theologie, Boek II, hst. II en III, blz. 648 vv.
  • Vgl. S. THOMAS, 1. 2., q. 65, a. 2.
  • Van de liefde zegt VAN CROMBEECK (CROMBECIUS): „stimulus dici potest omnium virtutum: etenim eas excitat in nobis et ut offici sui memores sini, quodammodo hortatur.” De studio per?ectionis, Antverpiae, 1613, blz. 237.
  • 1935 . Naar de terminologie der „Ganzheitspsychologie” noemt Joh. LIND-WORSKY, S.J. die levende eenheid der instelling bij actie en reactie: Gestalt (Psychologie der Aszese, Freiburg, passim). Zie voor het nader begrip van dat woord Lexikon der Pädagogiek der Gegenwart, I, op het woord Gestalt- und Ganzheitspsychologie, k. 1012 vv. Wat daar wordt gezegd ten opzichte der opvoeding, is niet minder van belang voor het nastreven der volmaaktheid. Hier zal de levende eenheid der instelling, bij actie en reactie, hetgeen wij hier noemen de houding, worden bepaald door een van de roeping uitgaand „krachtidee”, dat heel de natuurlijke en bovennatuurlijke daadkracht op sprong zet. B.v. de zielshouding van den missionarie, van den herder en zielenleider, van den man der wetenschap voor Geloof en Kerk, van den massaleider, den opvoeder enz.
  • 1929 . Ein neues Lehrbuch der Aszetik, ZAM, blz. 319–320.
  • In een brief aan den H. Franciscus Borgias schrijft de H. IGNATIUS hieromtrent: „Wanneer de ziel er vast toe besloten is niets tegen God te doen, wanneer de bekoringen gematigd zijn, moet men in het boete doen ook matig zijn. Een te verzwakt lichaam verzwakt de ziel. Wanneer het lichaam aan de ziel gehoorzaamt en ze helpt, moet men het lichaam beminnen. Verkies boven de boetedoeningen die bloed doen vloeien datgene wat tranen van devotie doet vloeien en u met God vereenigt” Epistolae, II, blz. 235–236.
  • T.a.p. blz. 65, 6.
  • Vgl. in de Geestelijke Oefeningen van den H. IGNATIUS, de samenspraak der eerste overweging van de Eerste Week. Het belang dezer samenspraak moet sterk onderlijnd worden.

  • Gelijk de dichterlijke of wetenschappelijke inspiratie. Op dit plan der dan godsdienstige, en door de genade speciaal bevorderde inspiratie zouden veeleer de overvloedige en heldere verlichtingen van Het gevoelsgebed in zijn vertrooste momenten, moeten geplaatst worden.
  • Dit was een opvatting van den H. ANTONIUS de Eremijt, die längs zijn levensbeschrijving ver doordrong. Hiervan klinkt iets na in de Zeven Manieren van Minne van onze BEATRIJS VAN NAZARETH, waar zij de Eerste Manier kenmerkt als een „getrokken worden naar het voorbeeld der zuiverheid, der vrijheid en des adels waarin zij gemaakt werd door hären Schepper, naar zijn beeld en gelijkenis”.
  • Hierbij blijft de vraag open of ook ten opzichte der mystieke begenadiging niet van een felix culpa mag gesproken worden. In dezen zin: of het genadeleven in en door Christus dat zij medebracht, ook geen inniger verbinding met God heeft mogelijk gemaakt längs de gratia sanans en het bewust verkeer met Christus als den Bruidegom der ziel, dan in den paradijstoestand mogelijk was bij de in ander opzicht grootere geschiktheid der oorspronkelljke onschuld.
  • Guibert , De . Theologia spiritualis Zie, n. 412.
  • 1419 . Kort Begrip der ascetische en mystieke Theologie, n. vv.
  • Guibert , De . Zie t.a.p., n. 414.
  • Treffend beschreven door BEATRIJS VAN NAZARETH in de zesde harer Zeven Manieren van Minne.
  • Zoo het niet is de indringende geestelijke pijn van het zieh geheel onwaardig, gebrekkig en besmet voelen tegenover Gods ontzagwekkende Hoogheid, Reinheid, Schoonheid en Goedheid; of het schrijnend verlangen der schepsellijke leegheid naar Gods volheid. Op dit alles, gezien als uitwerking van, meer dan als voorbereiding op de mystieke begenadiging, heeft speciaal de H. JOH. VAN HET KRUIS de aandacht gevestigd. De mystici vóór hem, letten meer op het positief vereenigende en zaligende der mystieke begenadiging, waarbij de voorafgaande zuiveringen meer als voorwaarden worden aangezien en behandeld.
  • Wel een der mooiste beschrijvingen van het zaligend moment der eerste mystieke begenadiging is die van onze BEATRIJS VAN NAZARETH, in de Vierde harer Zeven Manieren van Minne.
  • 1938 . Zie onze studie hierover in OGE, blz. 158 vv.
  • 1922 . Zie hierover RAM, Le sommet de la contemplation chez le B. Jean de Ruusbroec, 250 vv.

  • 1927 . Zie in dezen zin de mooie bladzijden van Em. MERSCH, S.J., La raison d'être de l'obéissance religieuse, in: Nouv. Rev. Théol., blz. 97 vv.

  • 1929 . „Wahr ist dass Volkommenheitswille bei vielen gutgesinnten Seelen geweckt werden könnte, wenn die Volkommenheitslehre in Massen und Formen dargeboten würde, die grundsätzlich auf die Welt von heute zugeschnitten sind”. Aldus H. BLEIENSTEIN, S.J., Ein neues Lehrbuch der Aszetik, in: ZAM, blz. 331.
  • Rademacher , Arnold . 1929 . Religion und Leben2 Zie, Freiburg,.—Heel de synthese van natuurlijk en bovennatuurlijk leven steunt op enkele klare grondbeginselen: 1. De natuurlijke gaven zijn Gods gaven zoowel als de bovennatuurlijke. 2. Het bovennatuurlijke leven is niet tegengesteld of gescheiden, maar steunt op en veredelt het natuurlijke. 3. Het bovennatuurlijk einddoel moet bereikt worden längs de concrete wegen die elkeen te bewandelen heeft op deze aarde.
  • 1910 . Een goudmijn voor al wat, van uit katholiek standpunt, de lichaamskultuur betreft is het werk van Prof. theol. Franz WALTER, Der Leib und sein Recht im Christentum, Donauwörth
  • „Daarin bemint zieh nu elkeen: dat hij in troost en genietende rust en geestelijke weelde en luister met God wil leven en in zijn genietende verheerlijking. We willen allen wel God met God zijn; maar God weet het, luttel zijn er onder ons die als mensch willen leven met Christus' menschheid, en zijn kruis met Hem willen drag en, en bij Hem aan het kruis willen staan, en de schuld der menschheid volgelden.” HADEWIJCH, Brienen, VI, 227.
  • „Ieghewelc priester die sijns-selfs verloechent ende heme Gode gheoffert heeft, ende die gheboerte ons Heren ende sijn leven ende sine passie met devocien in sijn herte dreecht, hi es Gode gheheilecht, ende Christo gheënicht, ende gheroepen ende vercoren alse Aaron. Want hi es met Christo in Gode ghe- storven, ende op-verstaen. Ende daer-omme leeft hi ute Gode, ende es anderwerf gheboren ute den gheeste Gods.” RUUSBROEC, Tabernakel. Werken, II, 236, 25 vv.
  • „Christus die gheeft heme sine macht, op-dat hi met heme draghen ende verbidden moghe die sonden der werelt. Ende hi leecht heme, op sine hande, den offer, daer hi Gode mede gheheilecht es. Dat es: dat hi heme doet ghevoelen ende verstaen, dat hi sijns-selfs niet en es, maer dat hi ene eweghe offe- rande Gods es.” RUUSBROEC, Ibid., 31 vv.
  • „Die priester, die een levende willich instrument Gods es, die inwendeghe heilicheit, die hi van Gode ontfeet, die es, dore heme vloyende in waerden ende in werken, ende in alle siere wandelinghen, alsoe dat ieghewelc mensce sijns ghebetert mach werden.” RUUSBROEC, Ibid., 238, 25 vv.
  • Twaelf Beghinen, Werken, IV, 193, 30 vv.
  • Ibid., 125, 12 w.
  • 1928 . Omtrent de kuischheid in het huwelijk, zie de mooie bladzijden van E. MERSCH, S.J., Amour, mariage et chasteté. Nouvelle Revue Théologique, blz. 5 vv.

Reprints and Corporate Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

To request a reprint or corporate permissions for this article, please click on the relevant link below:

Academic Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

Obtain permissions instantly via Rightslink by clicking on the button below:

If you are unable to obtain permissions via Rightslink, please complete and submit this Permissions form. For more information, please visit our Permissions help page.