Publication Cover
Bijdragen
International Journal for Philosophy and Theology
Volume 8, 1947 - Issue 2
4
Views
0
CrossRef citations to date
0
Altmetric
Original Articles

HET HOOGLIED IN DE KATHOLIEKE SCHRIFTVER-KLARING VAN DE LAATSTE JAREN

UITEENZETTING. BEOORDELING. OPBOUW

Pages 113-150 | Published online: 09 Jan 2013

References

  • Schrijvers, die wel meerdere liederen in het Hooglied onderscheiden, maar het Hooglied niet als een verzameling, als een bloemlezing, doch als één werk opvatten, blijven hier buiten beschouwing.
  • Zapletal , V. O.P. 1907 . Das Hohelied 5, 6.
  • Toba , E. 1926 . Les cinq livres de Salomon 88; zie ook 85.
  • De vaux , R. 1940 . O.P. In een hespreking van het werk van abbé GESLIN. Le Cantique des Cantiques. Rev. bibl. 49 151.
  • Buzy , D. 1940 . S.C.J. La composition littéraire du Cantique des Cantiques. Rev. bibl. 49 169–194. Eveneens in zijn commentaar op het Hooglied in La Sainte Bible (1946) VI 283–363.—Men kan hier verder aan toevoegen Th. VAN TICHELEN, Beeiden uit het Evangelie (1921) 58.
  • 1934 . Buzy heeft vooral op het oog Le Cantique des Cantiques van G. POUGET en J. GUITTON, een uiteenzetting van het Hooglied, die door abbé GESLIN verder is uitgewerkt. Beide werken worden nog besproken.
  • 1909 . Hier zal BUZY wel bijzonder gedacht hebben aan Le Cantique des Cantiques van P. JoüON S.J. die in het Hooglied de geschiedenis ziet van Israel vanaf de Uittocht tot en met de terugkeer uit de Ballingschap.—KALT ziet in het Hooglied de ontwikkeling van het messiaanse Rijk vanaf de tijd vóór Moses tot aan de voleinding. Dr. E. KALT, Das Hohelied (1933).
  • Het werk van POUGET-GUITTON heeft inderdaad een zeer gunstig onthaal gevonden. J. HUBY S.J. geeft als zijn oordeel: De toutes les explications qui ont été jusqu'ici proposées, celle qu'il développe est bien la plus satisfaisante: elle éclaire admirablement le genre litéraire du livre inspiré et, par cette lumière, écarte toute impression de gêne. Etudes 223 (1935, 2) 117. Men vindt eveneens een gunstige beoordeling bij A. CHARUE, Collat, namurc. 25 (1935) 125, 126; J. DE KEULENAER, Collect, mechlin. 9 (1935) 559–562; P. VAN IMSCHOOT, Collat Gandav. 22 (1935) 125; A. CONDAMIN S.J. Rev. Apol. 61 (1935) 234235. Ook kan men gunstig noemen de hespreking van T. LEVI S.J. Nouv. Rev. Théol. 62 (1935) 987–989; M. LOBIGNAC S.J. Rech. Sc. Rei. 27 (1937) 249–251. De bespreking van L. BORLEE in Collat. Torn. 30 (1935) 369 beperkt zieh hoofdzakelijk tot inhoudsopgave; is niet afwijzend. A. BARROIS O.P. brengt in Rev. Sc. Phil. Théol. 25 (1936) 190, 191 meerdere bezwaren naar voren; algemene indruk van deze bespreking is: niet gunstig. Het-zelfde geldt voor R. DE VAUX O.P. in Rev. bibl. 49 (1940) 150, 151 die een bespreking geeft van een werkje van abbé Geslin, die de uiteenzetting van Pouget-Guitton verder uit-werkt. Ongunstig is ook de bespreking van F. OGARA S.J. in zijn artikel: Novi in „Can- ticum” commentarli recensio et brevis de sensu litterali et typico disceptatio. Gregorianum 17 (1936) 132–142, en eveneens J. B. VALVEKENS O. Praem. in zijn commentaar op het Hooglied (1942) 6.—De aangevoerde bezwaren komen nog ter sprake.—Hoewel de uiteenzetting van POUGET-GUITTON nog wel met medewerking van LAGRANGE haar uit- eindelijke vorm heeft gekregen en in de serie Etudes bibliques versehenen is, geeft Revue biblique geen bespreking van het werk van POUGET-GUITTON, evenmin als Biblica. Durft men zieh noch gunstig noch ongunstig uit te spreken?
  • BUDDE, REUSS, DUSSAUD bevinden zieh met hun verklaring van het Hooglied in het naturalistische kamp.—Wat de struetuur van het Hooglied betreft, meent DUSSAUD (BUZY zelf geeft dit aan), dat het Hooglied uit vier liederen bestaat, die hopeloos door elkaar liggen. DUSSAUD probeert die liederen te herstellen en laat bijv. het lied van den koning bestaan uit 1, 4ba; 1, 5. 6; 8, 8–10; 1, 11. 12; 2, 1. 5. 7; 3, 6–8; 3, 10. 11; 6,4.5a; 6,8–12; 7, 1–10; 1. 2–4; 1, 9. 10.
  • Deze auteurs bevinden zieh voornamelijk bij niet-katholieke schriftverklaarders.
  • Buzy , D. La Sainte Bible VI 347.
  • 1909 . O.a. P. Joüon S.J. Le Cantique des Cantiques; E. DIMMLER, Das Hohelied Salomos (1921); A VACCARI SJ. I lihri poetici della Bihhia (1925) 283–296; Ath. MILLER O.S.B. Das Hohelied (1927); FL. RUFFENACH C.SS.R. Canticum Canticorum (1932); G. POUGET-J. GUITTON, Le Cantique des Cantiques (1934); abbé GESLIN, L'amour selon la nature et dans tout le monde de la grâce (1938); J. B. VALVEKENS O. Praem. Het Hooglied (1942).
  • MANSI IX 225 e.v.
  • Ruffenach , Fl. C.SS.R. Dictionnaire de Spiritualité III col. 89.
  • 1935 . We kunnen ons geheel verenigen met hetgeen J. DE KEULENAER in een bespreking van het werk van POUGET-GUITTON schrijft: Si l'on admet l'hypothèse Pouget-Guitton, le Cantique n'est pas une pièce erotique; il ne faut pas nécessairement substituer au sens littéral propre un sens littéral allégorique ou un sens typique; le sens littéral propre est moral et sanctifiant. Collect. Mechl. 9 561.
  • Buzy , D. S.C.J. L'allégorie matrimoniale de Yahvé et d'Israël et le Cantique des Cantiques. Vivre et Penser, 3e serie (1943–1944) 77–90.
  • 1932 . Na in het kort enige Joodse schrijvers te hebben aangehaald en na het verwijzen naar meerdere schriftuurplaatsen besluit RUFFENACH: Quibus perspectis, licetne hanc traditionalem interpretationem, ab ipsa Scriptura confirmatam atque comprobatam, deserere? Canticum Canticorum 12.
  • Buzy , D. 1940 . La composition littéraire du Cantique des Cantiques. Rev. bibl. 49 193.
  • Dat beroep kan alleen gedaan worden door hen, die het Hooglied ná Ezechiël laten ontstaan. Meerdere schriftverklaarders plaatsen het Hooglied echter vóór de Ballingschap. De zaak is duister. De enige vreemde (Griekse of Perzische) woorden kunnen in de plaats gekomen zijn van vroegere Hebreeuwse woorden. Méér bewijskracht voor later ontstaan hebben de Aramaïsmen. Maar hier kan men de vraag stellen: waar is het Hooglied geschreven? Is het in Noord-Galilea geschreven, dan zijn de Aramaïsmen geen bewijs voor ontstaan ná de Ballingschap. Men moet op de grens van een taalgebied wenen om te weten, hoe weinig waarde het bewijs van het gebruik van Aramaïsmen dan heeft. Het Hooglied schijnt naar een ontstaan in het noorden te wijzen. Het speelt zieh af in het Libanon-gebergte. Voor BUZY zal dat niets zeggen. Volgens hem is de Libanon en zijn de overige aardrijkskundige namen alleen gekozen om de muziek, die er in klinkt. Hij noemt dat met een term, waarvoor hij H. BREMOND dank weet, poésie pure. Wij hebben bij zijn uiteenzetting meermalen moeten denken aan fantaisie pure. D. BUZY, Un chef-d'oeuvre de poésie pure: le Cantique des Cantiques. Mémorial Lagrange (1940) 147–162. Zie ook zijn commentaar in La Sainte Bible.—Voor hen, die de woorden van den bruidegom over twee personen verdelen en de beschrijving van de bruid in 4, 1–5 en 6, 1–9 en 7, 2–10 in de mond van Salomon, den verleider, leggen, geldt dit bezwaar niet, maar blijft toch wel het bezwaar uit de beschrijving van den bruidegom van kracht.
  • 1936 . BARROIS meent dit bezwaar niet zo groct: „Est-il bien vrai? Gardons-nous, en ces matières de juger avec notre sensibilité moderne et à partir des exigences de notre idéal chrétien. Nos délicatesses souvent artificielles, sont très peu dans le style biblique et il se trouve, dans Je cours des Livres saints, plus d'un passage bien autrement scabreux.” A. BARROIS O.P. Rev. Sc. Phil. Théol. 25 191. We weten niet naar welke plaatsen van de H. Schrift BARROIS ons met zijn laatste woorden verwijst. Bedoelt hij de geschiedenis van fuda en Thamar, David en Bethsabee, e.d., dan is zijn bemerking niet ter zake. Historische feiten kan men niet mooier maken dan ze zijn. Overigens worden dergelijke zaken volstrekt niet aanbevolen en goedgekeurd.—In het Hooglied ligt de zaak totaal anders. Als in het Hooglied woorden gebruikt worden, die ons zouden stoten, dan hebben ze steeds de volle goedkeuring van den schrijver, die ze vrijwillig heeft aangewend.
  • Robert , A. 1945 . P.S.S. Le genre littéraire du Cantique des Cantiques. Vivre et Penser 3e série (1943–1944) 192–213.—La description de l'époux et de l'épouse dans Caht. V 11–15 et VII 2–6. Mélanges E. Podéchard 211–223.
  • 1936 . Le conflit entre la sagesse profane et la sagesse religieuse. Biblica 17 45–70; 407–428.
  • 1936 . MILLER schreef wel een artikel naar aanleiding van 8, 6. 7 maar beschouwde die verzen niet als punt van uitgang voor de verklaring van het Hooglied. Ath. MILLER O.S.B. Stark wie der Tod ist die Liebe. Benediktinische Monatschrift 18 214–223.
  • BUZY maakt van 8, 1–7 zijn zevende lied. Men vraagt zieh verwonderd af, hoe zo'n onevenwichtig lied gemaakt kon worden. Niets toch in vers 1–5 is een voorbereiding op de zwaarwichtige woorden van vers 6 en 7.
  • Men kan al deze verzen beschouwen als niet behorend tot het oorspronkelijk werk, zoals BUZY doet met vers 8 e.v. Voordat men echter tot zulke drastische maatregelen zijn toevlucht neemt, moet men eerst ernstig proberen het Hooglied uit te leggen, zoals het ons feitelijk geboden wordt, dus met ál de verzen, die er nu in staan.
  • 1925 . Wij kunnen verwijzen naar A. VACCARI S.J. I libri poetici della Bibbia 283–296. VACCARI noemt het Hooglied een idylle, die iets heeft van een drama en van een lyrisch gedieht. Het gaat over de liefde van een herder en een herderin. VACCARI neemt voor het Hooglied alleen een letterlijke betekenis aan, en volgens die letterlijke betekenis is de herder God en de herderin Israël. De liefde van de herderin heeft moeilijkheden te overwinnen, die uitgaan van de stad en haar gemakken, van een hof met zijn verleidingen, en van een machtige koning (hier en daar gesymboliseerd in Salomon), die de herderin tot zijn liefde zou willen overhalen. De herderin wijst alles af. Hoeveel personen treden er volgens VACCARI op? Het is mij niet duidelijk. Hij laat ons in het vage. Zo noteert hij bij 1, 9–11 la voce della tentazione. We zouden graag weten aan wie die stem toebehoort. Bij 7, 2–6 noteert hij: vleierij van den mededinger (den koning) of van zijn hovelingen. VACCARI maakt de kwestie van het aantal optredende personen niet uit.
  • BARROIS schrijft over de verklaring van POUGET-GUITTON: „En soi cela n'est pas invraisemblable; en hésitera cependant beaucoup à accorder à cette interprétation, qui sent sa bergerie, plus qu'une valeur d'hypothèse. Il y entre une bonne part d'imagination classique, qui a inconsciemment régenté l'exégèse et a suggéré ce que le texte ne disait guère…Nous ne devons pas être le premier à objecter qu'ainsi entendu le Cantique serait, dans toute la littérature orientale, un cas unique”. A. BARROIS O.P. Rev. Sc. Phil. Théol. 25 (1936) 191.—De bewering, dat het Hooglied het enige „drama” zou zijn in geheel de Oosterse literatuur is overigens overdreven. Men leze de publicaties van K. SETHE, Dramatische Texte zu altaegyptischen Mysterienspielen, Leipzig, 1928, (in: Untersuchungen zur Geschichte und Altertumskunde Aegyptens. Zehnter Band). Voor de hierin als drama behandelde tekst op de Sjabaka-steen van het Brits Museum, zie de nieuwe be- behandeling door H. JUNKER, Die politische Lehre von Memphis, Berlin, 1941, 10–20 (Abh. Preuss. Akad. d. Wiss. 1941, Phil.-hist. Klasse Nr. 6). B. VAN DE WALLE, Les origines égyptiennes du théâtre dramatique. Chronique d'Egypte V 1930, 37–50; idem, A propos d'un drama égyptien, V 1930, 214–218; A. DE BUCK, Egyptische dramatische teksten (in Mededelingen en Verhandeiingen No. 1 van „Ex Oriente Lux”), Leiden, 1934, 55–58; E. DRIOTON, Ce que l'on sait du théâtre égyptien, Le Caire, 1942; idem, Le théâtre égyptien. Le Caire, 1942. Van dit laatste werk vindt men een samenvatting in Chronique d'Egypte XIX 1944, 241–244.—Mochten er onder de reeds gevonden of nog te vinden spijkerschriftteksten „drama's” aanwezig zijn, dan zullen er nog wel jaren over heen gaan, voordat men deze „ontdekt” heeft. Men zal eerst de strekking van de tekst in kwestie moeten vaststellen en moeten uitmaken welke personen aan het woord zijn. Dit zou zelfs in een modern drama niet altijd gemakkelijk zijn, als men alle aanduidingen van op- tredende personen achterwege laat en men niets anders voor zieh heeft dan het gesproken woord, dat van het begin tot het einde zonder hoofdletters, zonder komma's, zonder uit- roeptekens, vraagtekens of punten, als één lange volzin is afgedrukt. Zo Staat men er once veer voor bij de Studie van de teksten van het Oude Oosten.
  • Dat het Hooglied slechts een primitief drama is, zou men ook hieruit kunnen af-leiden, dat de schrijver niet hetzelfde metrum gebruikte voor heel het Hooglied. Anderen leiden daaruit af, dat het Hooglied een bloemlezing zou zijn. Het is misschien eerder een aanduiding, dat de schrijver enige hem bekende liedjes heeft overgenomen, zoals de door mij geraadpleegde dichter vermoedde na loutere kennisname van de inhoud van het Hooglied. 1,3b Anderen vertalen met een kleine verandering in de grondtekst: zuivere balsem. De hierboven gegeven vertaling laat de grondtekst onveranderd en ziet erin een asyndetische relatieve zin: balsem (die) uitgegoten wordt. 4 De gegeven vertaling veronderstelt enige tekstveranderingen, die gedeeltelijk een grond vinden in de oude vertalingen. (Zie critisch apparaat in de Biblia hebraica van KITTEL.) POUGET-GUITTON volgen strikt de Hebreeuwse tekst en vertalen: HERDERIN Trek mij mede. D. VAN JER. (met enthousiasme) Wij lopen u na! HERDERIN (terugkerend tot de werkelijkheid) De koning heeft mij in zijn vertrekken gebracht…D. VAN JER. Wij zullen juichen en ons verblijden om u, enz. 5 De grondtekst en eveneens de oude vertalingen lezen Salomon. Tamelijk algemeen wil men toch Salomon veranderen in Sjalma. Met Cedar en Sjalma worden be- doeïenenstammen, tentbewoners, aangeduid. Er is echter reden ora de lezing Salomon te handhaven. De herderin noemt zieh „donker” en „lieflijk”. Haar donkere kleur vergelijkt zij met de donkere geitenharen tenten van Cedar, haar lieflijkheid met het fijnere tentdoek, door Salomon gebruikt (GESLIN). DALMAN merkt op, dat zelfs in de Arabische gezangen de bruine tint als onvolmaaktheid werd be- schouwd. P. JOÜON S.J. Le Cantique des Cantiques (1909) 133. 1,11 Reeds met haar eenvoudige sieraden is de herderin bekoorlijk. Salomon gaat haar echter sieraden van zilver en goud beloven. 12 De herderin probeert den koning duidelijk te maken, dat zij haar liefde reeds heeft weggeschonken: zij kon ongestoord beminnen, zolang Salomon er niet was. Als van elders de opvatting van POUGET-GUITTON en GESLIN vaststaat, kan deze niet geheel duidelijke tekst aldus verstaan worden.—GESLIN vertaalt nog sterker in de richting van zijn opvatting: De koning kan zetelen op zijn troon, en zijn nardus de heerlijkste geur verspreiden, maar mijn welbeminde is de mirrebuidel, die tussen mijn borsten rust. Het duistere woord mesab, dat wij met leger of rustbed weergeven, vertaalt GESLIN door troon. De lezing „mijn nardus” wordt „zijn nardus”, dat noch in de Hebr. grondtekst, noch in de oude vertalingen gevonden wordt, en dus wel een bezwaar meebrengt. 2, 4 Betekenis van dit vers: Mijn welberainde (de herder) heeft mij zijn liefde geschonken en in zijn liefde Qpgenomen; de gedachte aan zijn liefde maakt mij in moeilijkheden sterk. De uitdrukking „in de wijnkelder binnenleiden” wordt dus overdrachtelijk genomen en verklaard volgens de betekenis van 4b.—Een moei- lijkheid in dit vers is de vertaling van het Hebr. woord „degel”, dat zeer verschillend wordt opgevat. Steunend op blijkbare verwantschap tussen het Hebr. woord „degel” en het Assyrische werkwoord „dagâlu”, dat „zien, enz.” betekent, wil ZOLLI vertalen door „zijn blik”. I. ZOLLI, In margine al Cantico dei Cantici. Biblica 21 (1940) 273–282. 6 BUZY verzekert met stelligheid, dat men in de indicatief moet vertalen: „zijn linkerhand is onder mijn hoofd, zijn rechterhand houdt mij omvat”. Volgens BUZY is hier het tweede lied aan het eindigen; er moet dus een vereniging zijn uitgedrukt. Dat is echter geen reden om te ontkennen, dat de andere vertaling verantwoord is. Het werkwoord Staat in de jiqtolvorm en is dus gunstiger voor de hierboven gegeven vertaling dan voor de vertaling van BUZY. 7c Het Hebreeuwse woord ahaba betekent allereerst liefde en komt in die betekenis zonder twijfel voor in 8, 6. 7. Metonymisch gebruikt kan het woord ook aangeven de persoon die bemint wordt. BUZY neemt het volgens de tweede betekenis. Volgens hem is de bruidegom aan het woord, die aan de dochters van Jerusalem verzoekt zijn bruid niet te storen in haar slaap. Omdat er geen enkele aanduiding is, dat de bruid gaat slapen, vertalen de meesten ahaba door liefde. De herderin verzoekt de dochters van Jerusalem haar niet aan te sporen een ander te beminnen dan haar waren bruidegom. 2, 15 Algemeen ziet men in deze regels door beeldspraak aangeduid, dat moeilijkheden de liefde van herder en herderin bedreigen. Aldus opgevat past dit vers dus zeer goed in de mening van POUGET-GUITTON en GESLIN, die er een aanduiding van den mededinger Salomon in zien. Volgens BUZY heeft dit vers totaal geen verband met hetgeen volgt of voorafgaat. De overschrijvers zijn voor de verleiding bezweken ook eens een gedichtje te proberen, en hebben dat er tussen gevoegd. Overigens—aldus BUZY—in wijngaarden, die in bloei staan, hebben Vossen nog niets van hun gading te vinden! Zo'n dom vers is dus zeker niet van den groten schrijver, die de zeven liederen van het Hooglied gemaakt heeft.—Als Vossen niets te vinden hebben in wijngaarden, die nog maar in bloei staan, dan ligt het o.i. voor de hand, dat men de tekst overdrachtelijk verstaat en onder de wijngaard die in bloei Staat de wederzijdse liefde ziet van herderin en herder, en deze wijngaard kan wél hinder van Vossen (den koning) onder vinden. 3,1 In de opvatting van POUGET-GUITTON en GESLIN vinden 3, 1–4 en 5, 2–7 een geheel bevredigende verklaring, als men er een droom van de herderin in ziet. Een meisje, dat van haar verloofde is weggeroofd, moet wel voortdurend van hem vervuld zijn, overdag aan hem denken,'s nachts van hem dromen. 4f De laatste regels voegt men hier toe, omdat ze in 2, 6–7 en 8, 3. 4 ook gevonden worden. 6 Voor BUZY is 6–11 niet van den schrijver van de Zeven liederen van het Hooglied. Men vraagt zieh wel met verwondering af, hoe de verzamelaar van de Zeven liederen of een overschrijver zulk een merkwaardig stuk, dat geen voltooid gedieht lijkt, hier kon inlassen. Het is toch duidelijk—volgens BUZY—dat het niets met het overige deel van het Hooglied te maken heeft. In de grondtekst Staat het vragend voornaamwoord voor personen. Men zou daarom willen vertalen: „Wie stijgt daar op”. De contekst schijnt het vraag- woord voor zaken te vragen. Meerderen veranderen daarom de vorm van het vraagwoord, omdat men tekstbederf vermoedt. Men kan de tekst echter ook handhaven. Het vragend voornaamwoord voor personen wordt soms gebruikt voor zaken. P. JOÜON S.J. Grammaire de l'hébreu biblique (1923) 446. 7 De wisseling van spreker wordt vanzelf niet door de tekst opgelegd! Het is ter verlevendiging aangebracht. 4,2 Met JOÜON vertalen we liever niet „geschoren Schapen”, die er helemaal niet fraai uitzien. JOÜON verdedigt de vertaling „Schapen, die geschoren moeten worden”. Schapen in een mooie witte vacht lenen zieh voor de gebruikte beeldspraak. P. JOÜON S.J. Le Cantique des Cantiques (1909) 198–199. De LXX, Peschitto en Vulgaat vertalen passief. 3 De grondtekst leest enkelvoud: een halve granaatappel uw wang van achter uw sluier. 8 Leeuwen en panters kunnen worden verstaan als de vossen in 2, 15. 13a Vertaling is onzeker. Anderen vertalen liever: uw kanalen (die door de bron ge- voed worden) doen een paradijs van granaatbomen ontstaan. 5, 1 De laatste regels zijn een uitnodiging aan de vrienden te delen in het groot geluk van den herder, wiens bruid getrouw blijft. 3 In vs. 2 vertelt de herderin, wat haar beminde haar zeide. Volgens BUZY moet men daar ook vs. 3 bij trekken. Buiten het huis, in de hof, is gelegenheid om zijn voeten te wassen van het stof van de weg. Daar heeft de bruidegom ook zijn bovenkleed, waarmee hij op zijn tocht bekleed was, afgelegd. BUZY voelt zieh enigszins beschroomd in het geven van deze uitleg, omdat men algemeen houdt, dat in vs. 3 de bruid weer haar eigen woorden zegt. Het is mij een vreugde, dat ik hier BUZY—zelfs al gaat hij alleen voorop—volgen kan. Zijn uitleg ver-wijdert zelfs een schim van ongetrouwheid bij de bruid, die andere verklaarders gemakkelijk in vs. 3 lezen. Vat men 2–7 op als een droom, en beschouwt men vs. 3 als woorden van de bruid, dan is er een schim van ongetrouwheid, een schim slechts, omdat het een droom is. In angstige dromen voelt men meermalen een zekere onmacht of onwil om iets te doen. 5,6b De vertaling steunt op een tekstverandering. Anderen proberen op andere wijze de tekstmoeilijkheid op te lossen: door verplaatsing. 12 Het vers biedt geen moeilijkheid voor de verklaring, als men niet de duiven, maar de ogen onderwerp maakt van: zij baden zieh in melk. De vergelijking met de duiven houdt dus op met 12 b. 6,7 Het Hebreeuws leest enkelvoud: een halve granaatappel uw wang van achter uw sluier. 9 De koning wil de herderin wellicht duidelijk maken, dat zij door de uitverkorene van den koning te worden aan haar moeder zoveel eer en vreugde geven zal, dat haar moeder haar als haar enigst kind beschouwen zal. Zulk een grote plaats zal zij voortaan bij haar moeder innemen. 12 Op dit vers, dat grote tekstcritische moeilijkheden heeft, komen we nog terug. 7,1 Ook op dit vers komen we nog terug. 7,3a Uw schoot, letterlijk: uw navel. 3c Uw lichaam, letterlijk: uw buik. 10 De koning wordt door de herderin in de rede gevallen, zoals uit de Hebr. tekst duidelijk blijkt. Op dit vers komen we nog terug.—Door een kleine verandering in de klinkers maakt men de „slapende” tot „oude” mensen. 8, 4 Het is de derde maal, dat we deze woorden in het Hooglied ontmoeten, alleen is de constructie nu een weinig anders. Er wordt een vraagvorm gebruikt. De herderin geeft te kennen, dat de dochters van Jerusalem er werkelijk nooit in ge-slaagd zouden zijn haar voor den koning te Winnen. 6 De laatste regels worden door anderen vertaald: Haar vlammen zijn vlammen van vuur vlammen van Jahweh. De grondtekst is in de laatste woorden van dit vers niet in orde. Zou men moeten vertalen: „vlammen van Jahweh”, dan wordt in het Hooglied alleen in dit vers de naam Jahweh genoemd. Voor THEODORUS VAN MOPSUESTE was het ontbreken van de naam Jahweh aanleiding om tot zijn misvattingen over het Hooglied te komen. MANSI IX 227. 8,11 Vermoedelijk is dit de betekenis van het vers. De wijnberg is de harem van Salomon, die door hem aan bewakers (pachters) werd toevertrouwd. De vrouwen hadden in de harem werkzaamheden te verrichten, die aan Salomon inkomsten bezorgden (duizend zilverstukken). De bewakers van de harem ontvingen van de opbrengst tweehonderd zilverstukken. Hiertegenover stelt de herderin háár wijngaard, haar liefde voor den beminde. Die wijngaard zal ze zelf bewaken (GESLIN).
  • BUZY neemt de Griekse lezing des te gereder aan, omdat de naam Aminadab zo heerlijk klinkt. Par ailleurs, le nom sonore, talismanique, presque inouï d'Aminadab ne détonne pas dans cette orchestration de noms exotiques, pourvoyeurs de poésie pure. D. BUZY, Le Cantique des Cantiques (La Sainte Bible, tome VI).—Dit is één van de keren, dat wij bij de poésie pure, het toverwoord van BUZY, aan fantaisie pure gedacht hebben. Overigens is Aminadab en meer dergelijke namen voor den Israëliet in het oude Palestina evenmin exotisch als voor ons Zierikzee.
  • GUITTON is bijzonder erkentelijk jegens S. R. DRIVER.
  • 1946 . We zijn het eens met een recente publicatie over dit onderwerp: H. DIEPEN O.S.B. Cum esset desponsata. Ons Geloof 28 97–107; 147–168.
  • Deut. 22, 23–29.

Reprints and Corporate Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

To request a reprint or corporate permissions for this article, please click on the relevant link below:

Academic Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

Obtain permissions instantly via Rightslink by clicking on the button below:

If you are unable to obtain permissions via Rightslink, please complete and submit this Permissions form. For more information, please visit our Permissions help page.