DE BOVENNATUURLIJKE FACTOR IN DE KERKGESCHIEDENIS

References

• Kard , DE JONG . 1957 . Handboek der kerkgeschiedenis 1 Utrecht-Antwerpen, 4e druk, p. De auteur neemt deze twee definities over uit R. DE SCHEPPER, Inleiding tot de studie der kerkgeschiedenis Brugge, 21922, p. 24
   Google Scholar
• Monden , L. 1958 . Het wonder Utrecht-Antwerpen
   Google Scholar
• 1883 . (Orat. 54 – 203 . „Nam quis nescit, primam esse historiae legem ne quid falsi dicere audeat? Deinde ne quid veri non audeat?” De eerste wet van de historicus is niets vais te zeggen,—wat gemakkelijk is—maar ook niets waars te verzwijgen—wat soms zeer moeilijk is. Deze woorden van Cicero II. 15) werden hernomen door Leo XIII in zijn breve Saepenumero considerantes van 18 aug. (ASS, t. XVI, 1883, p.; AAS, t. XXXII, 1899, p. 202).
   Google Scholar
• 1937 . Pie XI 41 FONTENELLE, Paris, p.
   Google Scholar
• Berdiaeff , N. 1930 . Un nouveau moyen âge 96 Paris, 2, p.
   Google Scholar
• Butterfield , H. 1949 . Christianity and history 94 – 95 . London, p. Zie onze bespreking van dit mooie boek Een christelijke viste op de geschiedenis in Streven dl, III2, 1949–50, p. 505–509
   Google Scholar
• Bossuet . 1886 . Discours sur l'Histoire universelle 511 – 514 . Paris, p.
   Google Scholar
• Rotterdam , A. Gods weg met Nederland 487 1752, p. geciteerd door P. GEYL, Gebruik en misbruik der geschiedenis Groningen, 1956, p. 5 n.
   Google Scholar
• Newman . 1939 . An essay in aid of grammar of assent 428 – 127 . John Henry Cardinal Londen, p. Zie ook Th. HAECKER, Der Christ und die Geschichte München, 1949, p. 126
   Google Scholar
• 1957 . Les bourgeois conquérants 94 Aangehaald door Ch. MORAZE, Paris, p.
   Google Scholar
• Schneider , R. 1957 . Nachwort 487 in O. FERRARA, Alexander VI. Borgias Zürich-Stuttgart, p.
   Google Scholar
• Rogier , L. J. 1950 . De zin der geschiedenes 283 (red.). voor geloof en rede Heerlen, s.d. p. R. GUARDINI schreef in dezelfde zin: „Die Geschichte ist ein unabsehbares Geflecht von Ursachen, die selbst Wirkungen sind, und von Wirkungen, die wieder zu Ursachen werden. Sie als Gericht das heisst also von Gott her zu deuten, geht über Menscheneinsicht. Wohlergehen und Glanz einer Zeit kann in Wahrheit Heimsuchung sein; ein Unglück aber Zeichen des göttlichen Zutrauens—ebenso wie im Leben des Einzelnen Krankheit nicht Strafe und Wohlstand nicht Lohn zu sein brauchen. Soll das Geschehen der Geschichte von Gott her gedeutet werden, dann muss Er einen Propheten erwecken und selbst sprechen. Wir in der Geschichte Lebende wissen nur—nein glauben, und oft mit grösster Anstrengung—dass alles, was uns geschieht, im letzten von Gott her zu uns kommt, auch wenn es durch das Unrecht geschieht, das ein Anderer tut. Mehr können wir nicht sagen” (Der Herr 1937, p. 446).
   Google Scholar
• Monden , L. 1958 . Het wonder 137 Utrecht-Antwerpen, p.
   Google Scholar
• 1956 . Fruin over de wetenschap der geschiedenis 15 Aangehaald door E. E. G. VERMEULEN, Arnhem, p.
   Google Scholar
• 1904 . Verspreide geschriften 390 – 391 . R. FRUIN, dl. IX, 's-Gravenhage, p.
   Google Scholar
• 1958 . Het wonder Zie een diepgaand en verhelderend exposé hierover bij L. MONDEN, Utrecht-Antwerpen
   Google Scholar
• Loisy , A. 1903 . Autour d'un petit livre, Paris 215 2, p.
   Google Scholar
• 223 Idem, o.e., p.
   Google Scholar
• Butterfield , H. 1952 . Christianity and history 23 London, p.
   Google Scholar
• Aubert , R. 1954 . La liberté de l'historien catholique in Liberté et Vérité Leuven,. 117.
   Google Scholar
• Boehmer , H. 1941 . Ignatius van Loyola 44 Stuttgart, p.
   Google Scholar
• 1953 . Vom Geheimnis der Mönche 374 W. NIGG, Zürich-Stuttgart, p.
   Google Scholar
• 388 W. NIGG, o.e., p.
   Google Scholar
• Sabatier , P. 1931 . Vie de S. François d'Assise Paris, 1 1894, 3
   Google Scholar
• 1894 . Analecta Bollandiana 300 – 301 . t. XIII, p.
   Google Scholar
• Dupront , A. 1951 . DU concile de Trente: réflexions autour d'un quatriàme centenaire 276 in Revue historique dl. CCVI, p.
   Google Scholar
• Lortz , J. 1949 . Die Reformation in Deutschland 302 II. Band, Freiburg i.B., 3, p.
   Google Scholar
• Freiherr Von Pastor , L. 1895 . Geschichte der Päpste 475 III. Band, Freiburg i.B., p.
   Google Scholar
• Freiherr Von Pastor , L. 1950 . Tagebücher—Briefe—Erinnerungen 273 Heidelberg, p. In dit verband kunnen wij het woord eiteren van L. Lavisse: „Moi, historien je ne sais pas ce qui s'est passé le matin de Pâques. Mais la face du monde en a été changée” geciteerd door J. MALEGUE, Augustin ou le maître est là t. II, Paris, 1935, p. 447
   Google Scholar
• 1957 . Pour une psychologie de la grâce divine 209 – 240 . In zijn artikel maakt P. Fransen enige beschouwingen die onze opvattingen steunen (Lumen Vitae t. XII, p.).
   Google Scholar
• Colling Wood , R. G. 1946 . The idea of history 257 Oxford, p.
   Google Scholar
• Marrou , H.-I. 1954 . De la connaissance historique 204 Paris, p. Zie ook P. GEYL, Gebruik en misbruik der geschiedenis Groningen, 1956, p. 53; J. HUIZINGA, Verzamelde Werken dl. VII, Haarlem, 1950, p. 30 en 12; H. BRUGMANS, Crisis en roeping van het Westen Haarlem, 1952, p. XI-XIII.
   Google Scholar
• The life of John Henry Cardinal Newman 489 In een brief aan Wilfrid Ward schreef Newman: „….in fact a religious mind must always master much which is unseen tot the non-religious…I can't allow that a religious man has no more evidence, necessarily, than a non-religious” (W. WARD, vol. II, Londen, 21913, p.). En Chr. Dawson aarzelt niet te schrijven: „Toch is het van de andere kant onmogelijk de middeleeuwse cultuur te begrijpen, wanneer men geen sympathie en waardering gevoelt voor de middeleeuwse godsdienst; hier heeft een katholieke geschiedschrijver evident een voorsprong” (De Schepping van Europa Nederl. vert. Amsterdam-Antwerpen, 21948, p. 21).
   Google Scholar