Publication Cover
Bijdragen
International Journal for Philosophy and Theology
Volume 29, 1968 - Issue 3
1
Views
0
CrossRef citations to date
0
Altmetric
Original Articles

WARE VERWANTSCHAP EN EEUWIGE ZONDE

ONTSTAAN EN STRUCTUUR VAN Mc. 3, 20–35 (II)

True Kinship and Unforgivable Sin (II)

Pages 234-258 | Published online: 02 Jan 2013

References

  • Vgl. de eerste aflevering, blz. 136. 139. 142. 144 en 147. Gemakkelijkshalve nummeren we de zinnen met het verscijfer van de Lc.-tekst. In het vervolg zal die hypothetische Q geciteerd worden: Q 14, Q 15 enz.
  • Zie Mc. 3, 22: Bεελζεβoúλ (zonder voorzetsel, vgl. Q 15); 3, 25: ἐφʾ ἑαυτήν (vgl. Q 17); 3, 27: εIσελθών (vgl. Q 22).
  • Zie Mc. 3, 27: σκεúη, ἐὰν μὴ…πρῶτoν (vgl. Q 22); 3, 35: θέλημα τoῦ Ɵεoῦ (vgl. Q 28).
  • Grundmann , b. v. Mc. blz. 82, laat niet veel hoop toe: „Die Vergleichung zwischen Markus und Lukas ergibt, dass die beiden Überlieferungen in sich selbständig sind, so sehr sie auch in der Gedankenführung übereinstimmen”.
  • Zie eerste aflevering, blz. 114–116.
  • 1954 . Die Dublettenvermeidungen im Lukasevangelium. Ein Beitrag zur Verdeutlichung des lukanischen Redaktionsverfahren Vgl., in: Zeitschi. f. Kath. Theol. 76 (blz. 92.
  • Schürmann . Dublettenvermeidung (aant. 135), blz. 85–86: „MK 3, 20–22. 23–30 (könnte aber gut) um Lk 11, 14. 16. 17–25 willen ausgelassen sein, so dass hier vielleicht ein Fall von vorausschauenden Dublettenvermeidung angenommen werden muss”; zie ook blz. 87.
  • Mocht het blijken dat Lucas in zijn redactie van 12, 10 (= Q; vgl. Mt. 12, 32) de marciaanse weergave heeft gebruikt, dan zou men gemakkelijk ook een dergelijke werkwijze tijdens het redigeren van 11, 14–28 mogen veronderstellen. TÖDT, Menschensohn (aant. 38), blz. 285–287, reageert tegen Wellhausen die ter staving van de Mc. 3, 28–29-prioriteit o.a. voorstaat dat in Q de wending ‘de Mensenzoon lasteren’ secundair veranderd werd tot ‘een woord spreken tegen de Mensenzoon’ (oorspronkelijk begreep men, zo denkt Wellhausen: mensen lasteren). Tödt is van oordeel dat Q tweemaal ‘een woord spreken tegen’ bevatte (vgl. Mt. 12, 32) en dat Lucas in de tweede helft van het logion niet alleen met een participiumconstructie verkortte, maar tevens secundair de term βλασφημíα inlaste. Zijn argumenten zijn indrukwekkend: βλασφημέω (3 4 3 4) en βλασφημíα (4 3 1 0) lijken termen te zijn die niet in de vroegste synoptische overlevering te vinden waren. Marcus daarentegen gebruikt ze vrij vaak; Matteüs (26, 65) en Lucas (22, 65 en 23, 39) ook zonder Mc.-invloed (voor Lc. vgl. echter Mc. 14, 64 en 15, 29). De stam βλασφημ- wordt in de Septuagint niet gebruikt om een vaste, stereotiepe Hebreeuwse wending te vertalen. De uitdrukking ‘een woord spreken, iets zeggen (tegen de Wet)’ blijkt in het Palestijnse joodse spraakgebruik het equivalent te zijn van ons ‘lasteren’. Dit alles kan aanvaard worden. Toch lijkt voorzichtigheid geboden, (a) Het is niet uitgesloten dat Matteüs in 12, 32 secundair parallelliseert. Ook elders in zijn evangelie doet hij dit. Vgl. b.v. in de Beëlzebuldiscussie zijn redactie in 12, 33. 34b. 35b en 37 (zie eerste aflevering, blz. 126–127). Merken we bovendien op dat κατά + Gen. (Lc. en Mc. hebben εỉς + Acc.) op Matteüs teruggaat en dat in het tweede lid alleen εἴπῃ (zonder λóγoν) staat. (b) Ook al zal men graag toegeven dat Lucas met zijn participium βλασφημήσαντι een oorspronkelijke symmetrie verbreekt, toch blijft de vraag of deze symmetrie tot in de herhaling van dezelfde werkwoordelijke uitdrukking was doorgevoerd in Q. Misschien las Lucas in zijn bron na het ‘een woord spreken tegen de Mensenzoon’ het scherpere ‘de Heilige Geest lasteren’. Het tweede lid zou aldus in Q, ook wat vocabularium betreft, klimaktisch geweest zijn. (c) De aanwezigheid van βλασφημέω in de bron van Mc. zou het marciaanse gebruik ervan gemakkelijker verklaren. Verder heeft het λέγω λóγoν in het eerste lid van die bron Marcus wellicht geholpen bij het schrijven van ἀμὴν λέγω ὑμîν in v. 28. (d) Ten slotte: ook al zou Lucas secundair βλασφημέω in de teksten hebben gebracht, dat hoeft niet noodzakelijk gebeurd te zijn vanuit een actuele aanwending van Mc. 3, 28–29. Alles samen genomen lijkt het eerder ongewenst voor de lucaanse herschrijving van 12, 10 de inwerking van Mc. 3, 28–29 te postuleren.
  • Vgl. nog 6, 47 (= Mt. 7, 24): πᾶς ὁ…ἀκoúων μoυ τῶν λóγων καì πoιῶν αủτoúς en Jak. 2, 22–25 (zie aant. 127).
  • In de hypothese van Mc.-afhankelijkheid zou bovendien verklaard moeten worden waarom Lucas in hfd. 11 Mc. 3, 20–21. 23. 28–35 wegliet. Wie zegt: om doubletten te vermijden of omdat hij de voorkeur gaf aan Q, erkent bijna tegelijkertijd dat Lucas de Mc.- tekst verwaarloosde…
  • 1964–65 . LC. Vgl. b.v. GRUNDMANN, blz. 237: „…der Einfluss der Markus-Fassung wird nicht sichtbar”; of de bevindingen van F. G. DOWNING, Towards the Rehabilitation of Q, in: New Test. Stud. 11 (blz. 170–176.
  • Behalve het probleem van literaire afhankelijkheid is er nog dat van lucaanse redactie, van herschrijving of creatie. Zo werden we gesteld voor volgende vragen: (a) Is het niet Lucas die de tekenvraag 11, 16 naar voren bracht (zie blz. 129–130)? (b) Werd hij niet mede door deze verandering ertoe aangezet 11, 18c in te lassen (zie blz. 137–138)? (c) Is zijn parabelweergave (11, 21–22) niet bijna helemaal vrucht van redactionele uitbreiding (zie blz. 140–141)? (d) Heeft hij wellicht het dubbellogion over het lasteren van de Mensenzoon en de Heilige Geest verplaatst (zie blz. 130–131)? (e) Is 11, 27–28 niet een totaal door Lucas gecreëerd stuk (zie blz. 146)? Telkens was ons antwoord negatief, maar enigszins aarzelend! Mocht het blijken dat op drie of vier van deze vragen positief geantwoord moet worden, dan zouden enkele consideraties en conclusies, op de volgende bladzijden uiteengezet, correctie behoeven.
  • In Mc. 2, 8 staat een dergelijke gedachte:…ἐπιγνoùς ὁ Ἰησoῦς τῷ πνεúματι αủτoῦ ὅτι oὕτως διαλoγíζoνται ἐν ἑαυτoîς…
  • Mc. 3, 21: ἔλεγoν (verwanten); 3, 22 ἔλεγoν (schriftgeleerden); 3, 23: ἔλεγεν (Jezus); 3, 28: λέγω (Jezus); 3, 30: ἔλεγoν (schriftgeleerden); 3, 32: λέγoυσι (menigte); 3, 33: λέγει (Jezus); 3, 34: λέγει (Jezus). Volgens M. ZERWICK, Untersuchungen zum Markus-Stil. Ein Beitrag zur stilistischen Durcharbeitung des Neuen Testaments, Rome 1937, blz. 64–67, moet tussen λέγει (hist, pres.) en εîπεν geen inhoudelijk of stilistisch onderscheid gezocht worden.
  • Untersuchungen Vgl. ZERWICK, (aant. 143), blz. 67–69 (citaat op blz. 68).
  • Rahmen Dergelijke wending staat nog in 7, 14; 8, 34 en 10, 42 (zie ook 8, 1 en 12, 43). Vgl. SCHMIDT, blz. 122; BULTMANN, Geschichte, blz. 358; WENDLING, Entstehung (aant. 74), blz. 22; HAUCK, Mc., blz. 48. Telkens is de scène niet zonder plechtigheid.
  • Lohmeyer . Mc. blz. 78, rekent ook Mc. 3, 28–29 tot de ‘gelijkenissen’.
  • Parabels Vgl. LAMBRECHT, (aant. 23), blz. 30–31. 51–52: TAYLOR, Mc., blz. 239; J. SUNDWALL, Die Zusammensetzung des Markusevangeliums, Abo 1934, blz. 23; WENDLING, Entstehung (aant. 74), blz. 26.
  • Mc. Vgl. b.v. TAYLOR, blz. 239. SCHWEIZER, Mc., blz. 46, geeft beknopt drie redenen die hem toelaten tot secundariteit te besluiten: (a) v. 23a staat niet in Mt. en Lc.; (b) v. 23a past niet in de kontekst; (c) v. 23a is geschreven in een stijl die typisch is voor Marcus.
  • Mc. 7, 1 heeft daarenboven de marciaanse term συνάγoμαι (= samenkomen): 2 4–.
  • Entstehung Volgens WENDLING, (aant. 74), blz. 22–23, stammen 3, 8 en 3, 22 van dezelfde redactor.
  • Schmidt . Rahmen blz. 122.
  • Untersuchungen Vgl. ZERWICK, (aant. 143), blz. 75–76.
  • Zerwick . Untersuchungen (aant. 143), blz. 90.
  • 1951 . Frühgeschichte des Evangeliums Volgens E. HIRSCH, Tübingen I, 2, blz. 24, zou de aanklacht (het hebben van Beëlzebul) in een vóórmarciaans stadium gesproken zijn geweest door de verwanten.
  • Haenchen . Weg blz. 140.
  • Mc. Aldus de meeste handschriften, maar vgl. b.v. TAVLOR, blz. 308: „The reading ελγoν (B D…W 6 271 a b ff…) ‘people were saying’, on disait, is probably correct…” (met verwijzing naar vele commentatoren).
  • Mc. Vgl. CRANFIELD, blz. 136. Er is geen reden om te veronderstellen dat twee onderscheiden groepen elk een aanklacht formuleerden (zo LAGRANGE, Mc., blz. 71: „probablement”; TAYLOR, Mc., blz. 238, ook aarzelend).
  • Geschichte Vgl. BULTMANN, blz. 11: „Redaktionelle Bildung”; SUNDWALL, Zusammensetzung (aant. 147), blz. 23.
  • Hawkins , Zie . Horae blz. 139–142; LAMBRECHT, Parabels (aant. 23), blz. 35–36 en aant. 27 aldaar.
  • Haenchen . Weg blz. 147, houdt er de tegengestelde mening op na.
  • Mächte Zie Mc. 7, 25; 9, 17 (vgl. 9, 25). Voor een mens ἐν πνεúματι ἀκαθάρτῳ zie 1, 23; 5, 2. „De onreine geest verlaat de mens, gaat uit”: 5, 13; 9, 26. Met δαιμóνιoν: 7, 29. 30. Vgl. SCHLIER, (aant. 2), blz. 21; H. HANSE, ἔ χ ω…, in: Theol. Wört. z. N.T., II, blz. 821–822.
  • Mc. Vgl. SCHWEIZER, blz. 45–46: „Markus hat demnach den Anlass zu dem Vorwurf (Lc. 11, 14) weggelassen, damit der Vorwurf Mk. 3, 22 direkt neben den von V. 21 trete. Ausserdem hat er ihn so neuformuliert (vgl. Lk. 11, 15), dass er jetzt dem Satz der Verwandten parallelläuft. Beide sagen, Jesus sei verrückt, die Verwandten etwas zurückhaltender, die, ebenfalls von Markus eingeführten, Jerusalemer Schriftgelehrten, also die höchsten Autoritäten in Israel, etwa theologischer und bösartiger”. Iets dergelijks staat ook bij BULTMANN, Geschichte, blz. 10–11; SUNDWALL, Zusammensetzung (aant. 147), blz. 23 (wijst op inhoudelijke overeenstemming tussen v. 21 en v. 22); WENDLING, Entstehung (aant. 74), blz. 24.
  • Geschichte Zal men hedentendage nog apodictisch voor v. 22a een hellenistische herkomst durven eisen? Zie BULTMANN, blz. 11: „die hellenistische Vorstellung des von dem Dämon besessenen Magiers”; maar vgl. de scherpe kritiek van KEE, Terminology (aant. 107), blz. 232–246, vooral 232–233. 245–246.
  • 1953 . Apostolos quosdam exiisse, ut Jesum domum ducerent (Marcus 3, 20 sq) Men zou kunnen vragen wie de αủτoúς zijn. De kontekst zorgt voor een voldoende verzekerd antwoord; niet het volk en Jezus, maar Jezus en de zo pas aangestelde Twaalf die met hem moeten zijn (vgl. 3,14). Tot hetzelfde besluit komt A. WIMMER, in: Verb. Dom. 31 (blz. 135, redenerend vanuit Jezus' gewoonte met de leerlingen apart te zijn (en te eten). Hij verwijst wat het eten betreft naar 2, 15; 6, 31; 7, 5; 14, 3–4; 14, 17–18; en voor het alleen zijn in huis naar 4, 10. 34; 7, 17; 9, 25. 28. 33; 10, 10.
  • Geschichte Vgl. BULTMANN, blz. 10, aant. 2.
  • Hawkins , Zie . Horae blz. 12. 34. Statistieken: 3 26 1 -. Vgl. TAYLOR, Mc., blz. 235. Vele, maar niet de voornaamste tekstgetuigen schrijven een meervoud: ἔρχoνται. Zie WIMMER, Apostolos (aant. 164), blz. 131, aant. 2; SCHMIDT, Rahmen, blz. 120: „Doch ist das nachträgliche Besserung, weil in der vorausgegangenen Geschichte von Jesus und seinen Jüngern die Rede war”. LAGRANGE, Mc., blz. 68–69, verkiest de meervoudsvorm.
  • 28 πάλιν: 17 3 5. Zie HAWKINS, Horae, blz. 13; „In the narrative: 626 2. Vgl. TAYLOR, Mc., blz. 235–236: „…points back to 3, 7–8”.
  • Hawkins . Horae blz. 13 en 35: 4 7—-. De Mc-plaatsen: 2, 1; 3, 20; 7, 17. 24; 9,28. 33; 10, 10. (a) Het is vrij otieus de eigenaar te willen bepalen en hypothesen op te bouwen omtrent de plaats waar dit huis stond (Kafarnaüm? Vgl. b.v. HAENCHEN, Weg, blz. 140). (b) De uitdrukking ἔρχεται εἰς (τòν) oîκoν (oỉκíαν) houdt niet noodzakelijk in dat iemand het huis binnengaat. Soms betekent ze alleen ‘zich op weg naar begeven’. Vgl. Mc. 5, 38–39: ἔρχεται εἰς (ἐπì) τòν oîκoν…καì θεωρεî…καì εỉσελθὼν λέγει. Toch lijkt 3, 20 zelf te suggereren dat Jezus binnen is op het ogenblik dat het volk samenkomt. Anders WIMMER, Apostolos (aant. 164), blz. 132–133. (c) Of in Marcus' voorstelling de menigte alleen ‘buiten’, niet ook ‘binnenshuis’ samengetroept staat (zo ziet het WIMMER, ibid., blz. 134), is op zijn minst zeer onzeker.
  • Apostolos Vgl. 4, 1 met 4, 10; 5, 21 met 5, 37; 8, 13 met 8, 14; 10, 17 met 10, 23; 14, 3 met 14, 4–10. Zie hierover WIMMER, (aant. 164), blz. 140 en aant. 1 aldaar.
  • Mc. Mc. 1, 45; 3, 20; 4, 32. Vgl. TAYLOR, blz. 235; BULTMANN, Geschichte, blz. 368–369. ὥστε: 15 13 5 8; δúναμαι: 27 33 26 21. Dit laatste woord komt in Mc. 3, 20–35 zesmaal voor; vgl. WENDLING, Entstehung (aant. 74), blz. 25–26. Het marciaans-redactionele wordt als het ware voelbaar uit de vergelijking van 2, 2: ἐν oἵκῳ…καì συνήχθησαν πoλλoì ὥστε μηκέτι χωρεîν μηδὲ τὰ πρòς τὴν θúραν en 3, 20: εỉς oîκoν καì συνέρχεται…ὁ ὄχλoς ὥστε μὴ δúνασθαι αủτoùς μηδὲ ἄρτoν φαγεîν Vgl. WIMMER, Apostolos (aant. 164), blz. 134 en aant. 10 aldaar. Hoewel niet alleen woordgebruik en constructie, maar ook de situatie van het aandringende volk in en bij het huis zeer gelijkend is, lijkt ons dit niet voldoende om, zoals Wimmer met andere commentatoren stelt, πάλιν van 3, 20 op 2, 1–4 te laten terugwijzen.
  • Zie b.v. 2, 2; 3, 9; 4, 1 (en 1, 35–38).
  • Vgl. 2, 2. In 2, 2 en 3, 20 staat μηδέ (S C D O en vele koine-handschriften schrijven schrijven μήτε) als versterking na een ontkenning. In 8, 26 (enkele handschriften schrijven μή) leidt dit woord een verbod in.
  • ὄχλoς: 49 38 41 22. Marcus heeft slechts één keer het meervoud: 10, 1. De lezing met lidwoord (anaforisch ten overstaan van 3, 7–10; zo B A D e.a. handschr.) lijkt de beste te zijn. Vgl. b.v. 3, 9 (met lidwoord) met 3, 7 (πoλù πλθoς); 4, lb met 4, la.
  • Zusammensetzung (aant. 147), blz. 21–22. Vgl. b.v. BULTMANN, Geschichte, blz. 358.
  • Untersuchungen Vgl. ZERWICK, (aant. 143), blz. 91–94.
  • Zerwick . Untersuchungen (aant. 143), blz. 93. Anders HAENCHEN, Weg, blz. 140: „Das ‘und die Seinen hörten es’ bezieht sich natürlich nicht darauf, dass sich eine grosse Menge versammelt hat, sondern dass Jesus von seiner Wunderpredigt wieder einmal zu seinem Absteigequartier in Kapernaum zurückgekehrt ist” (vgl. aant. 168).
  • Wimmer . Apostolos (aant. 164), blz. 133–134, probeert met een overvloed van verwijzingen aan te tonen dat Marcus, op de twee beginverzen 4, 4 en 8, 11 na, altijd in de nabije kontekst duidelijk de plaats aangeeft vanwaar men uitgaat. Aangezien 3, 21 geen beginvers is, moet, zo besluit hij, die plaats in de kontekst aangeduid staan: het huis (3, 20). De redenering overtuigt maar half, omdat 3, 21 toch als een beginvers beschouwd kan worden en in zijn uitleg andere termen van 3, 20–21 een zeer onwaarschijnlijke betekenis krijgen (zie aant. 168).
  • Apostolos Men moet wat ze hoorden niet beperken tot alleen het bericht dat men zelfs niet eten kon. Zo WIMMER, (aant. 164), blz. 135.
  • Riesenfeld , H. Theol. Wort. z. N.T. Zie b.v. π α ρ ά, in:, V, blz. 727; BLINZLER, Brüder (aant. 2), blz. 2. Laatste bespreekt tevens kort de lezing van Sys ‘zijn broeders’; „Wahrscheinlich aber geht diese Lesart auf das Bestreben zurück, die Vorstellung abzuwehren, als habe sich auch Maria so verständnislos benommen wie seine Brüder”.
  • Apostolos Zo ongeveer WIMMER, (aant. 164), blz. 136–137.
  • 1928 . Mc. Vgl. LOHMEYER, blz. 77; E. VON DOBSCHÜTZ, Zur Erzählerkunst des Markus, in: Zeitschr. f. Neut. Wiss. 27 (blz. 196; TROCMÉ, Formation (aant. 120), blz. 108. Er moet toch gevraagd worden of de vage uitdrukking oἱ παρʾ αủτoῦ niet door Marcus opzettelijk gekozen werd om niet rondweg te zeggen dat de moeder en broeders uitgingen en dat ze dachten dat hij ‘buiten zinnen’ was. Vgl. in verband hiermee de lezing van Sys ‘zijn broeders’, in aant. 179 besproken. Th. ZAHN, Brüder und Vettern Jesu, in: Forschungen zur Geschichte des neutestamentlichen Kanons und der altchristlichen Literatur, VI, Leipzig 1900, blz. 332, aant. 2, geeft een te psychologiserende uitleg. ἐξíσταμαι: 1 4 3 8. In Mc. 3, 21 betekent de term iets anders dan ‘in verbazing, in bewonderende of vrezende extase staan’. In de pregante zin van v. 21 is het een hapax bij de synoptici (vgl. echter 2 Kor. 5, 13). Voor een evenwichtige bespreking zie TAYLOR, MC blz. 237.
  • 3, 21; , 6 κρατέω is een marciaans voorkeurwoord: 12 15 2 2. We onderscheiden vier betekenisschakeringen: (a) met de hand grijpen, aanraken: 1, 31; 5, 41; 9, 27; (b) zich houden aan de overlevering, trouw blijven aan: 7, 3. 4. 8; (c) het Woord bewaren, onderhouden: 9, 10; (d) overmeesteren, gevangen nemen:, 17; 12, 12; 14, 1. 44. 46. 49. 51. Vgl. TAYLOR, Mc. blz. 236; WIMMER, Apostolos (aant. 164,) blz. 137.
  • Dit wordt uitvoeriger in het vierde hoofdstuk besproken.
  • Graecitas In deze zin b.v. ZERWICK, (aant. 32), nr. 4; LAGRANGE, Mc., blz. 70; C. H. TURNER, Marcan Usage: Notes, Criticat and Exegetical, on the Second Gospel, in: Journ. of Theol. Stud. 25 (1923–24) blz. 383–384.
  • Taylor . Mc. blz. 236; vgl. KLOSTERMANN, Mc., blz. 30; CRANFIELD, Mc., blz. 134.
  • Mc. Vgl. TAYLOR, blz. 236–237; KLOSTERMANN, Mc., blz. 42; WIMMEB, Apostolos (aant. 164), blz. 138. Vermelden we aan het einde van deze bespreking nog twee voorstellen die het storende in deze verzen weginterpreteren: De leerlingen gingen uit om het volk dat buiten zinnen was in bedwang te houden; de verwanten gingen uit om Jezus die zonder krachten was mee te nemen en te doen eten.
  • Vgl. b.v. 2, 15; 11, 13; 12, 12; 14, 2; 16, 4; 16, 8.
  • Geschichte Vgl. BULTMANN, blz. 29.
  • Het is niet onmogelijk dat de term ἐξέρχoμαι (43 39 44 29) Marcus enigszins opgedrongen werd tijdens de lezing van Q 14: ἐξλθóντoς (uitgaan van de duivel!). In 7, 29. 30 en 31 wordt het werkwoord door Marcus in twee betekenissen aangewend. Vgl. ook ἐξῆλθoν…κρατῆσαι met ἐξῆλθεν σπεîραι (Mc. 4, 3) en ἐξήλθατε…συλλαβεîν με (Mc. 14, 48).
  • Brüder Talrijke handschriften hebben in v. 32 και αἱ ἀδελφαí σoυ. De vele herhalingen in deze perikoop bemoeilijken uiteraard het oordeel over de authenticiteit van de lezing. Maar zie BLINZLER, (aant. 2), blz. 21, aant. 2: „Das Auftreten von Schwestern Jesu, ob man darunter wirkliche Schwestern oder entfernte Verwandte versteht, ist jedoch in dieser Situation ganz unwahrscheinlich; es handelt sich offenbar um eine Interpolation auf Grund von 3, 35 und 6, 3”; vgl. ZAHN, Brüder (aant. 181), blz. 331, aant. 1.
  • Entstehung Vgl. WENDLING, (aant. 74), blz. 21.
  • Mc. περιβλέπoμαι:—6 1 -; met λέγει, zie 3, 5; 10, 23. Vgl. SWETE, blz. 52; TAYLOR, Mc., blz. 246; LAGRANGE, Mc., blz. 59; BULTMANN, Geschichte, blz. 358.
  • Vgl. 6, 1: καì ἐξῆλθεν ἐκεîθεν καì ἔρχεται; 11, 12. 15: καì…ἐξελθóντων αủτῶν ἀπò Bηθανíας…ἔρχoνται εỉς Ἱερσóλυμα
  • Mc. κúκλῳ:—3 1 -; vgl. TAYLOR, blz. 246.
  • ἴδε: 4 9—(ỉδoú, v. 32: 62 7 57 23).
  • Mc. Vgl. TAYLOR, blz. 49–50. 58. 247.
  • 1967 . Mc. 13 Voor een verrassend sterk doorgevoerde cyclische structuur in zie J. LAMBRECHT, Die Redaktion der Markus-Apokalypse. Literarische Analyse and Strukturuntersuchung, Rome blz. 261–296; voor inclusie in Mc. 4 zie Parabels (aant. 12), blz. 36–37. 45–48.
  • Een vergelijking met Mc. 6, 1–6 waarschuwt ons ervoor de oppositie tussen verwanten-Jezus te overtrekken. In hfd. 6 ligt ze tussen vaderstad-Jezus; verwanten treden er niet op. In hfd. 3 moet men wellicht bij de verwanten meer bezorgdheid onderstellen dan echt onbegrip of onwil.
  • Zusammensetzung Deze onderstelling gaat in tegen de opinie van een SUNDWALL, (aant. 147), blz. 22, die ertoe overgaat het apophthegma vv. 20–21. 31–35, zoals Marcus het langs een ‘Gemeindebildung’ bezeten zou hebben, te reconstrueren.
  • Geschichte Vgl. BULTMANN, blz. 30.
  • Vgl. Lc. 12, 10. Hoewel Lucas graag πᾶς (128 67 152 170) schrijft en dit woord vaak toevoegt, toch kan de bron het hebben gehad, aangezien Mc. 3, 28 (πάντα) en Mt. 12, 31 (πᾶσα, maar wellicht onder invloed van Mc.) een vorm van πᾶς vertonen. Zie ook Mt. 10, 32 = Lc. 12, 8.
  • of δς ἄν εῃπ
  • Vgl. Mt. 12, 32 = Lc. 12, 10.
  • εỉς: vgl. Mc. 3, 29 = Lc. 12, 10 (tweemaal). Ook in 12, 25 veranderde Matteüs εïς in κατά + genitief.
  • Vgl. Mt. 12, 32 = Lc. 12, 10.
  • Vgl. Mt. 12, 32 = Lc. 12, 10.
  • Zeer onzeker naar Mc. 3, 29, want δς ἅν (of ἐάν) staat 20 maal in Mc., en is wellicht in 3, 29 vrucht van marciaanse herschrijving.
  • Onzekere reconstructie naar Mc. 3, 29. Ook Lc. 12, 10 geeft het werkwoord βλαςφη-μέω (anders Mt. 12, 32b). Zie aant. 137.
  • Voor εỉς zie Lc. 12, 10 = Mc. 3, 29 en vgl. aant. 137.
  • Of τò πνεῦμα τò ἅγιoν (zo Mt. = Mc.). De wending τò ἅγιoν πνεῦμα treffen we bij de synoptici alleen aan in Mt. 28, 19 en Lc. 12, 10. 12.
  • Men ziet niet goed waarom Lucas een brongegeven als εỉς αỉῶνα zou hebben weggelaten. Matteüs vond deze uitdrukking in Mc. 3, 29, herschreef ze en breidde op eigen manier met oὔτε ἐν τῷ μέλλoντι uit.
  • Geschichte Vgl. BULTMANN, blz. 349; HAHN, Hoheitstitel (aant. 91), blz. 209, aant. 5. Voor marciaanse toevoeging in herschrijving van Q-stof zie 8, 12 (vgl. Lc. 11, 29 = Mt. 12, 39); 11, 23 (vgl. Lc. 17, 6 = Mt. 17, 20). Wellicht hoeft evenmin voor plaatsen als 9, 1; 10, 15; 10, 41; 13, 30…aan een bron gedacht te worden!
  • Vgl. ἄνθρωπoς met υἱòς τoῦ ἀνθρώπoυ in 2, 27 en 2, 28; in 8, 27. 33 en 8, 31; in 8, 36. 37 en 8, 38; in 14, 21.
  • Mc. Ook een opinie als die van TAYLOR, blz. 242, biedt geen bevredigende uitleg: „Probably the two versions are different translations of the same Aramaic phrase”.
  • Entstehung (aant. 74), blz. 26, aant. 1.
  • Hawkins , Zie . Horae blz. 139–142. Vgl. ook ἀλλὰ ἔνoχóς ἐστιν αỉωνíoυ άμαρτή-ματoς (v. 29) met ἀλλὰ τέλoς ἔχει (v. 26).
  • Geschichte Vgl. BULTMANN, blz. 11; TAYLOR, Mc., blz. 244; GASTON, Beelzebul (aant. 2), blz. 147, aant. 1. Anders DIBELIUS, Formgeschichte, blz. 221, aant. 3.
  • Horae ἀκάθαρτoς is marciaans: 2 11 6 5; vgl. HAWKINS, blz. 12.
  • Mc. blz. 85.
  • Mächte Blijkbaar hecht Marcus niet veel belang aan de vraag of er een onderscheid is tussen ‘vorst der duivels—Beëlzebul—Satan—onreine geest’. Vgl. SCHLIER, (aant. 2), blz. 11–16; FOERSTER, σ α τ α ν ᾶ ς (aant. 108), blz. 159; ROBINSON, Problem (aant. 108), blz. 36. Het is niet uitgesloten dat Marcus een zekere voorkeur heeft voor σατανᾶς (4 6 5 1). Niet zozeer de statistieken zouden hiervoor pleiten als wel de mogelijkheid dat Marcus in 1, 13 de Q-term διάβoλoς (vgl. Mt. 4, 1. 5. 8. 11 en Lc. 4, 2. 3. 6. 13) vervangen heeft. Dit hangt echter van de vragen af of Marcus een Q-versie van de bekoring gekend heeft en of ook de Q-versie niet σατανᾶς (zie Mt. 4, 10) bevatte.
  • Entstehung Vgl. WENDLING, (aant. 74), blz. 25.
  • Mc. Vgl. LAGRANGE, blz. 73; anders SWETE, Mc., blz. 66.
  • Horae Vgl. aant. 216 en HAWKINS, blz. 139–142; TAYLOR, Mc., blz. 204.
  • ἵστημι: 21 9 26 35; ἀνíστημι: 4 17 26 45 (nergens opstaan tegen).
  • MC. Vgl. LAGRANGE, blz. 242–243.
  • Mc. Vgl. TAYLOR, 242; SUNDWALL, Zusammensetzung (aant. 147), blz. 23; zie ook aant. 170.
  • 15 oủδεíς: 19 26 33 25; met negatie: 1 6 2. Vgl. TAYLOR, Mc., blz. 242, die naar Mc. 1, 44 verwijst.
  • Weg Vgl. b.v. HAENCHEN, blz. 146–148. In Q 17 betekent oîκoς ἐπì oîκoν gebouw, huis; in Q 21. 26 ook, maar hier is het een beeld van de mens, vgl. Q 24.
  • διαρπάζω: 1 2—-. In het klassieke en hellenistische Grieks zijn de twee betekenissen betuigd.
  • Mc. Is de uitleg van TAYLOR, blz. 242 adekwaat: „The redundancy in the words, καì τóτε τὴν oỉκíαν αủτoῦ διαρπάσει, is Semitic”?
  • Mc. Vgl. CRANFIELD, blz. 138.
  • Entstehung (aant. 74), blz. 103–105. (a) Vgl. Mc. 10, 35: διδάσκαλε, θέλoμεν ἵνα…met 9, 38: διδάσκαλε, εἵδoμέν τινα, Behalve de merkwaardige gelijkluidendheid is er het eigenaardige meervoud van 9, 38: alleen Johannes spreekt! (b) Vgl. Mc. 10, 14: μὴ κωλúετε αủτά met 9, 39: μὴ κωλúετε αủτóν. Vreemd is hier dat het verbod van 9, 39, in tegenstelling tot dat van 10, 14, een verleden gebeurtenis betreft en derhalve bezwaarlijk nageleefd kan worden. Zie 9, 38: oủκ ἀκoλoυθεî ήμîν! (c) Vgl. Mt. 7, 22 met Mc. 9, 38–39.
  • Entstehung (aant. 74) blz. 104.
  • Entstehung Dezelfde WENDLING, (aant. 74), blz. 26, aant. 1, houdt het voor mogelijk dat Mc. 1, 15: ἤγγικεν ή βασιλεíα τoῦ Ɵεoῦ in literair verband zou staan met Mt. 12, 28 = Lc. 11, 20: ἔφθασεν…ή βασιλεíα τoῦ Ɵεoῦ
  • Vgl. de discussie in hoeverre in Mc. 3, 27 alle termen allegorisch geduid kunnen worden. Over ἰσχυρóς (= duivel), oἰκíα (= mens) is men het eens. Maar is ακευή wellicht alleen opsmukking van de vergelijking? Zo niet, moet men dan eerder verstaan ‘mensen’? Of ‘demonen’ (zo KLOSTERMANN, Mc., blz. 31)? Verder, wie heeft gebonden, God of Jezus? Voor deze vragen zie b.v. LAGRANGE, Mc., blz. 73–74.

Reprints and Corporate Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

To request a reprint or corporate permissions for this article, please click on the relevant link below:

Academic Permissions

Please note: Selecting permissions does not provide access to the full text of the article, please see our help page How do I view content?

Obtain permissions instantly via Rightslink by clicking on the button below:

If you are unable to obtain permissions via Rightslink, please complete and submit this Permissions form. For more information, please visit our Permissions help page.